De afgelopen jaren is er door onder andere de Nationale Jeugdraad en de jongerenafdelingen van vakbonden aandacht gevraagd voor het gebrek aan bestaanszekerheid onder Nederlandse jongvolwassenen. Flexibele arbeidscontracten, (studie)schulden en beperkte spaarpotjes maken de financiële situatie van jongeren kwetsbaar. Hierdoor is het voor bepaalde groepen jongeren moeilijker geworden om op eigen benen te gaan staan en stappen te zetten richting volwassenheid. Het risico bestaat dat een deel van de Nederlandse jongvolwassenen het vertrouwen in de eigen toekomst verliest. Nieuw onderzoek richt zich daarom op de vraag of de huidige Nederlandse maatschappij jongeren nog wel voldoende toekomst perspectief biedt. In hoeverre zien jongvolwassenen mogelijkheden om duurzaam deel te nemen aan het arbeidsproces en toegang te krijgen tot de woningmarkt? Zien zij voldoende kansen om een zelfstandig bestaan op te bouwen? En denken jongeren zorg te kunnen dragen voor hun eigen (mentale) gezondheid?
Om deze vragen te beantwoorden heeft het NIDI vragenlijsten voorgelegd aan een representatieve steekproef van meer dan duizend Nederlandse jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 35 jaar (zie kader). De vragen hadden betrekking op hun eigen leven in de toekomst en de mate waarin zij zich zorgen maakten over een aantal mogelijke levensuitkomsten. De in de vragenlijst voorgelegde uitkomsten beschreven verschillende aspecten van het volwassen leven. Dit artikel bespreekt wenselijke én onwenselijke situaties die gaan over jongeren hun financiële situatie en hun werkzame leven. Zorgen over mogelijk langdurige werkloosheid of voldoende pensioenopbouw zijn bijvoorbeeld een signaal van gebrekkig vertrouwen in de eigen toekomst. Tezamen geven deze gegevens een beeld van de mate waarin jongvolwassenen bestaans(on)zekerheid ervaren.
Zorgen over bestaanszekerheid
Figuur 1 toont de mate waarin jongeren zich zorgen maakten over tien mogelijke levensuitkomsten. De zorgen die door de grootste groep ondervraagden werd ervaren staan bovenin de figuur. Uit de bovenste helft van de figuur valt op te maken dat veel jongvolwassenen onzeker zijn over hun carrièreverloop. Van de ondervraagden maakt 42 procent zich in redelijk tot hoge mate zorgen over of zij de juiste loopbaankeuzes maken en 35 procent of zij hun ambities ten aanzien van werk zullen kunnen waarmaken. Deze bevindingen kunnen worden gezien als een teken van ‘keuzestress’: gevoelens van spanning door een overdaad aan keuzemogelijkheden. Daarnaast blijkt economische zelfstandigheid een belangrijk thema voor jongvolwassenen. Beschikbaarheid van voldoende inkomen voor een prettig leven baart 35 procent van de ondervraagden redelijke tot hoge zorgen en voor voldoende pensioenopbouw geldt dit voor 32 procent. Ook de toekomstige mentale gezondheid speelt een rol: de zorg een burn-out te krijgen werd door 27 procent van de ondervraagde jongeren als redelijk tot hoog aangemerkt.
De zorgen in het onderste deel van figuur 1 werden door (iets) minder dan de helft van de ondervraagde jongvolwassenen gerapporteerd. Onder deze jongvolwassenen heerst onzekerheid over de positie op de arbeids- en woningmarkt: 22 procent maakt zich in redelijke tot hoge mate zorgen over het krijgen van een vaste baan en 30 procent over het kopen van een eigen woning voor het veertigste levensjaar. Daarnaast sluit een deel van de jongvolwassenen een armoedeval niet uit. De zorg “op den duur de rekeningen niet meer te kunnen betalen” werd door 15 procent als redelijk tot hoog ervaren. Hetzelfde geldt voor de zorg langere tijd werkloos te raken. Tenslotte gaven twee op de vijf ondervraagde jongvolwassenen aan zich zorgen de maken over hun duurzame inzetbaarheid en of zij met hun opleiding aan het werk zullen kunnen blijven.
Opleiding en zorgen over inkomen
Het is een bekend gegeven in de wetenschappelijke literatuur dat het ervaren van bestaanszekerheid samenhangt met het hebben van vast werk. Deze bevinding kwam ook in dit onderzoek naar voren. De groep ondervraagde jongvolwassenen mét een vaste baan maakte zich duidelijk minder zorgen over hun toekomst dan jongvolwassenen zonder vaste baan. Dit geldt voor bijna alle levensuitkomsten waar in het onderzoek naar is gevraagd. Alleen voor de zorg een burn-out te krijgen maakte het hebben van vast werk niet uit.
Er bestaan verschillen in de manier waarop mannen en vrouwen hun werkzame leven en hun financiële situatie doorgaans inrichten. Verschilt de mate van zorg over de eigen toekomst wellicht ook naar gender? Maken jonge vrouwen zich bijvoorbeeld meer zorgen dan jonge mannen? Dit blijkt niet het geval, op één uitkomst na: jonge vrouwen maken zich duidelijk meer zorgen over het krijgen van een burn-out dan jonge mannen.
Naast het hebben van vast werk zou de perceptie van bestaanszekerheid ook kunnen verschillen naargelang het reeds behaalde opleidingsniveau. De ondervraagde jongvolwassenen zijn daarom in twee groepen verdeeld: jongvolwassenen mét en jongvolwassenen zonder een hbo- of universitair diploma. Er is dus gekeken of de gerapporteerde zorgen verschillen op basis van het behaald hebben van een zogezegd hoog opleidingsniveau. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat dertig procent van de ondervraagde 18-tot-35 jarigen student is. Dit betekent dat zij waarschijnlijk over een (paar) jaar een nieuw diploma zullen behalen. Binnen deze groep studenten volgt ongeveer 69 procent hoger beroepsof universitair onderwijs. In hun zorgen over de toekomst lijken de ondervraagde studenten het meest op niet-studerende jongvolwassenen zonder hbo- of universitair diploma.
Figuur 2 laat de verdeling van de gerapporteerde zorgen over de toekomst zien naar afgerond opleidingsniveau. Er blijken grote verschillen te bestaan in de zorgen over de toekomst van korter en langer geschoolde jongvolwassenen. De verschillen tussen jongvolwassenen mét en jongvolwassenen zonder een hbo- of universitair diploma zijn het grootst wat betreft zorgen over (toekomstige) economische zelfstandigheid en zorgen over de positie op de arbeids- en woningmarkt. Maar liefst 43 procent van de ondervraagde jongvolwassenen zonder hbo- of universitair diploma maakte zich in redelijke tot hoge mate zorgen over of het inkomen toereikend gaat zijn voor een prettig leven. Onder jongvolwassenen mét een dergelijk diploma was dit ‘slechts’ 27 procent. Verder maakte 31 procent van de ondervraagde jongvolwassenen zonder hbo- of universitair diploma zich in redelijke tot hoge mate zorgen over het vinden van een vaste baan tegenover 16 procent van de jongeren met een hoog opleidingsniveau. Ook in de zorgen over een mogelijke armoedeval en duurzame inzetbaarheid blijken redelijke verschillen te zitten naar opleidingsniveau. De zorg de rekeningen op den duur niet meer te kunnen betalen werd door 21 procent van de jongeren zonder hbo- of universitair diploma als redelijk tot hoog ervaren. Onder jongeren mét dit type diploma was dit maar bij 9 procent het geval. Van de jongvolwassenen met een hoog opleidingsniveau maakt 12 procent zich zorgen over of zij met hun opleiding aan het werk zullen kunnen blijven. De groep jongeren zónder hbo- of universitair diploma die deze zorg rapporteerde was echter dubbel zo groot: 24 procent. De onderkant van figuur 2 laat zien dat een genoten opleiding nauwelijks uitmaakt voor de gerapporteerde zorgen over carrièreverloop. Een beeld dat uit figuur 1 en figuur 2 wel naar voren komt is dat het overgrote deel van de ondervraagde jongeren keuzestress ervoer, ongeacht de genoten opleiding: men heeft zowel zorgen over het maken van de juiste loopbaankeuze als over het waarmaken van de eigen ambities ten aanzien van werk. Daarnaast maakt het reeds behaalde diploma ook weinig verschil in de mate van zorg over de eigen mentale gezondheid.
Ongezonde prestatiedruk
Het is opvallend dat de mate van zorg over het krijgen van een burn-out niet samenhangt met jongvolwassenen hun reeds behaalde opleidingsniveau of het hebben van vast werk. Wellicht hangen de zorgen van jongvolwassenen over toekomstige mentale gezondheidsproblemen samen met hun visie op het functioneren van het maatschappelijk systeem waarin zij dienen te opereren. Denk hierbij aan het werken binnen de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse arbeidsmarkt of die van specifieke beroepsgroepen of de druk van familie en vrienden.
Om deze gedachtegang te onderzoeken werd jongvolwassenen in het onderzoek gevraagd naar hun visie op de Nederlandse arbeidsmarkt aan de hand van enkele stellingen. Figuur 3 toont de antwoorden op de stelling ‘Op de huidige arbeidsmarkt heerst een ongezonde prestatiedruk’. De antwoorden zijn wederom opgesplitst naar reeds genoten opleiding. Maar liefst de helft van de ondervraagde jongvolwassenen gaf aan het beeld van ongezonde prestatiedruk op de arbeidsmarkt te herkennen. Hierin verschillen jongeren met een hbo- of universitair diploma niet van hen zonder een dergelijk diploma. Nadere analyses laten zien dat de zorg over toekomstige mentale gezondheidsproblemen ten dele wordt verklaard door het beeld dat de respondenten hebben van prestatiedruk op de arbeidsmarkt als geheel. Jongvolwassenen die het idee van ongezonde prestatiedruk op de arbeidsmarkt onderschrijven, maken zich ook meer zorgen over het krijgen van een burn-out dan zij die het beeld van ongezonde prestatiedruk niet herkennen.
Conclusie
Een onbezorgd toekomstperspectief is niet voor alle Nederlandse jongvolwassenen weggelegd. De jongvolwassenen in dit onderzoek uiten duidelijk zorgen over hun toekomst en daarmee hoe zij bestaanszekerheid zien. Bovendien blijkt de mate waarin zorgen over de eigen financiële situatie en het werkzame leven gerapporteerd werden te verschillen naargelang het reeds behaalde onderwijsdiploma. In vergelijking met zij die een hbo- of universitaire opleiding hadden afgerond rapporteerden jongvolwassenen met een ander opleidingsniveau veel meer zorgen over hun toekomst. Op basis van eerdere studies weten we dat het jongvolwassenen met veel zorgen over hun toekomst minder goed lukt om concrete plannen te maken om hun leven ‘op de rit’ te krijgen. Deze bevindingen suggereren dat de bodem onder het bestaan van Nederlandse jongvolwassenen een stevigere fundering behoeft. Wat betreft het verbeteren van de huidige situatie voor bepaalde groepen jongvolwassenen signaleert de Sociaal Economische Raad (SER) echter gebrek aan daadkracht.
Het is van belang op te merken dat de dataverzameling voor dit onderzoek plaatsvond ten tijde van de coronapandemie. Deze periode kenmerkte zich in het algemeen door meer onzekerheid. Er is echter weinig aanleiding om aan te nemen dat de huidige situatie substantieel verschilt. Hoge inflatie, dure energie en achterblijvende lonen confronteren de meeste Nederlanders met de vraag: hoe stevig is de bodem onder mijn dagelijkse bestaan? De Nederlandse overheid lijkt er oog voor te hebben dat kwetsbaarheden ongelijk verdeeld zijn in de samenleving. In haar kennisagenda voor de periode 2023-2026 formuleert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de ambitie om burgers ook in perioden van grote schokken en crises bestaanszekerheid te bieden. Dit artikel heeft laten zien: jongvolwassenen vormen een kwetsbare groep.
Berichten over het (mogelijk) toetsen van nieuw regeringsbeleid op de gevolgen voor komende generaties zijn hoopgevend. Het is zaak kennis over de huidige positie van jongvolwassenen in toekomstige besluiten mee te nemen. Deze jonge schouders dienen zware lasten te kunnen dragen. Een vergrijzende samenleving kan het zich niet veroorloven dat een deel van die schouders vroegtijdig onder de druk bezwijkt.
Lin Rouvroye, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: rouvroye@nidi.nl
Literatuur
- AcICT, ACVZ, AWTI, De Gezondheidsraad, NJR, NLSportraad, Raad voor Cultuur, RLi, RDA, ROB, RSJ, RVS, SER en WRR (2022), Jongeren en het zorgen voor hun morgen. Den Haag: NJR.
- Rouvroye, L. en K. Henkens (2023), Young people i the labor market (LISS Panel Data Archive no. 301) [Data set]. Centerdata. https://doi.org/10.17026/dans-x2g-v3rz
- Sociaal Economische Raad (2022), Veelbelovend: kansen en belemmeringen voor jongeren in 2021 [Verkenning 22/02]. Den Haag: SER.