Nederland kent een lange geschiedenis van migratie. Na de oorlog verhuisden grote groepen mensen uit Indonesië naar Nederland, terwijl veel Nederlanders hun heil zochten in Canada en Australië. Later kwamen er onder meer gastarbeiders uit de Mediterrane landen, postkoloniale migranten uit Suriname en de Antillen, vluchtelingen uit Joegoslavië en het Midden-Oosten en arbeidsmigranten van binnen de Europese Unie.
De migranten die hier al langere tijd zijn gevestigd hebben inmiddels kinderen gekregen. Deze kinderen hebben dus een migratieachtergrond, maar zijn zelf in Nederland geboren; ze worden daarom ook wel de ‘tweede generatie migranten’ genoemd. De vraag is in wat voor gezinssituatie deze kinderen opgroeien. Eerder onderzoek suggereert verschillen. Zo spelen vrouwen met een Caribische achtergrond een belangrijke rol bij zowel opvoeding als kostwinning, wordt scheiding in de islamitische gemeenschap afgekeurd en nemen Nederlandse vaders na een scheiding zelden het hoofdouderschap op zich.
Om de gezinssituatie te onderzoeken is gebruik gemaakt van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). We kijken naar de gezinssituatie van kinderen jonger dan 16 jaar. Uit deze gegevens blijkt dat de meeste kinderen geen migratieachtergrond hebben (76,6%) of dat zij een Marokkaanse (3,9%), Turkse (3,1%), Surinaamse (2,1%), Antilliaanse (1,2%), Duitse (1,1%) of Poolse (0,7%) migratieachtergrond hebben. De resterende 11,3 procent heeft een achtergrond uit minder vaak voorkomende migratielanden. De gezinssituatie is bepaald aan de hand van registergegevens en zal meestal het hoofdverblijf van de kinderen aanduiden. In het geval van gescheiden ouders blijft de andere ouder dus buiten beeld. Als peildatum is gekozen voor 1 januari 2015, omdat de registratie van stiefouders (gehuwde of ongehuwde samenwonende partners van de wettelijke ouder) enkele jaren achterloopt.
Zoals te verwachten blijkt de gezinssituatie sterk naar migratieachtergrond te verschillen. Zo groeien de meeste kinderen met een Nederlandse, Marokkaanse, Turkse, Duitse of Poolse achtergrond op met beide wettelijke ouders. Bij kinderen met Surinaamse ouders is dat veel minder het geval. Kinderen met Antilliaanse ouders groeien zelfs voor meer dan de helft zonder beide ouders op. Verder valt op dat kinderen met gescheiden ouders zelden alleen bij hun vader wonen. Verreweg de meeste kinderen met gescheiden ouders hebben het hoofdverblijf bij hun moeder. Deze moeders wonen geregeld samen met een nieuwe partner (‘stiefvader’). Alleen bij kinderen met een Marokkaanse of Turkse achtergrond is dat niet het geval: hun gescheiden moeders wonen bijna nooit met een nieuwe partner samen.
Wat zijn de gevolgen van deze verschillende gezinssituaties? Kinderen vormen vaak de sterkste band met de ouder bij wie ze opgroeien. Stiefouders kunnen daar ook deel van uitmaken, alhoewel relaties met stiefouders erg variëren. Verder hebben eenoudergezinnen gemiddeld minder te besteden. Dat zal met name merkbaar zijn voor kinderen met een Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond. Hoe deze verschillen precies zullen uitwerken in hun latere leven vraagt om longitudinaal onderzoek waarbij deze kinderen gevolgd worden.
Bram Hogendoorn, CBS en NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: hogendoorn@nidi.nl
Literatuur
- Kalmijn, M. (2017), Family structure and the well-being of immigrant children. International Migration Review, 51 (4), pp. 927-963.