Waar we tegenwoordig voor onze bevolkingsstatistieken vertrouwen op het bevolkingsregister werden daar in het verleden vooral volkstellingen voor gebruikt. De eerste landsdekkende volkstelling vond plaats in 1795. Deze telling had betrekking op het toenmalige Nederland ten tijde van de Bataafse Republiek, waarvan Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en kleinere delen van Noord-Brabant en Gelderland echter geen deel uitmaakten. Pas vanaf de algemene volkstelling van 1840 omvatten de volkstellingen het huidige grondgebied van Nederland, inclusief het in 1839 opgerichte hertogdom Limburg, de huidige provincie Limburg. Volkstellingen in het Nederland van voor 1795 hadden nooit een algemeen en landsdekkend karakter. Tellingen vonden slechts incidenteel plaats, hoogstens op lokale of regionale schaal, en hadden meestal als primair doel om het aantal belastingplichtigen of het aantal weerbare mannen voor het leger vast te stellen.
Hoofdgeld
Één van de grootschaligste vroegere volkstellingen in ons land vond in oktober 1622 plaats in de toenmalige provincie Holland, het grootste en rijkste gewest van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, ook wel de Noordelijke Nederlanden. De provincie bestond destijds uit ruwweg het huidige Noord- en Zuid-Holland, de voor Holland toentertijd strategisch gelegen nu Friese eilanden Vlieland en Terschelling, en de tegenwoordig in Noord-Brabant gelegen streken direct ten oosten en zuiden van de Biesbosch zoals het Land van Heusden en Altena.
Het doel van de telling was het vaststellen van “alle personen, soo rijck, arm, oudt als jongh” in alle steden, dorpen en gehuchten van de provincie ten behoeve van een belastingheffing. Na het einde van het Twaalfjarige Bestand, een tijdelijke wapenstilstand van 1609 tot 1621 gedurende de Tachtigjarige Oorlog met Spanje, had de Republiek veel geld nodig voor de verdediging van het land. De financiële toestand was echter kritiek geworden, waardoor de Staten van Holland besloten tot de invoering van een belasting: de heffing van een ‘hoofdgeld’ in 1622, waarvoor het ‘aantal hoofden’ oftewel personen moest worden vastgesteld door middel van een volkstelling. Voor de uitvoering van deze telling werd de provincie in 23 ‘quartieren’ (regio’s) verdeeld en werd voor elk gebied een verantwoordelijke commissaris benoemd.
Bij dergelijke tellingen is het altijd de vraag hoe betrouwbaar en volledig ze zijn, zeker als het een voorbereiding voor een belastingheffing betreft en het loont als plaats of gebied om te lage aantallen op te geven en voor individuen om niet geteld te worden. De volkstelling van 1622 kan echter toch als in hoge mate betrouwbaar beoordeeld worden. De telling was in de eerste plaats zeer goed en streng georganiseerd. Voor mensen uit de armste klassen – waarvoor ontduiking veel makkelijker was dan voor de hogere sociale groepen – was er bovendien ook geen belang om niet geteld te worden. Bij de heffing werd namelijk rekening gehouden met verschillen in draagkracht gebaseerd op vermogen, inkomen en ook het aantal kinderen: de armsten hoefden de belasting niet te betalen. De uitkomsten van de telling zijn daarnaast bovendien consistent met bijvoorbeeld diverse huizentellingen van enkele jaren later.
Summiere staat
De uitkomsten van de volkstelling van oktober 1622 zijn in juni 1623 gepubliceerd in de Resolutiën der Gecommitteerde Raden van Holland in een tabel met de titel “Summiere Staet van alle Hoofden in de Provincie van Hollandt” met inwonersaantallen van in totaal 28 steden en ruim 400 dorpen, gehuchten en eilanden. Hoewel het huidige Brabantse gebied ten oosten en zuiden van de Biesbosch in 1622 tot Holland behoorde, zijn alleen de daar gelegen vestingstadjes Geertruidenberg, Heusden, Klundert en Workum in de volkstelling opgenomen, de dorpen ontbreken. Ook het tot Holland behorende toenmalige eiland Urk is niet in de telling meegenomen. Het dorp Sommelsdijk was destijds een Zeeuwse enclave op het Hollandse Overflakkee en werd niet meegeteld; de dorpen Bommenede en Bloois vormden juist een Hollandse enclave op het Zeeuwse Schouwen en werden wel meegeteld.
Er zijn twee kopieën van de “Summiere Staet van alle Hoofden in de Provincie van Hollandt” bewaard gebleven: één in het Nationaal Archief en één in het Stadsarchief van Amsterdam. De versies zijn niet geheel identiek door hier en daar (over)schrijffouten en inconsistente optellingen. Daarnaast wordt voor enkele gebieden ook het aantal huizen per plaats aangegeven, in beide versies voor de gebieden rond Gouda, Muiden en Purmerend, maar de versie in het Nationaal archief toont dit ook voor het gebied rond Weesp. Beide versies samen maken echter een goed beeld mogelijk.
Het totale aantal getelde inwoners bedroeg 671.675, waarvan meer dan de helft – 377 duizend – woonde in steden en de overige 295 duizend in de dorpen en gehuchten of op de eilanden. De geografische spreiding van de bevolking is in kaart gebracht in figuur 1. Amsterdam is met bijna 105 duizend inwoners verreweg de grootste stad, gevolgd door Leiden met bijna 45 duizend inwoners en Haarlem bijna 40 duizend, samen verantwoordelijk voor de helft van de stedelijke bevolking. Ook de qua inwonertal soms kleine vestingstadjes, zoals Workum met 663 inwoners en Muiden met 891 inwoners werden destijds als steden meegeteld. Met 56 procent van de inwoners wonende in steden was Holland toen al een van meest verstedelijkte regio’s van Europa.
Groei en stagnatie
De uitkomsten van de volkstelling weerspiegelen de economische ontwikkeling van de Noordelijke Nederlanden. Sinds het begin van de 17de eeuw maakte het land een enorme economische bloeiperiode door met een spilfunctie voor de stad Amsterdam. Een groei die zich voort zou zetten in het vervolg van die eeuw. Hoewel de economische neergang al intrad in het laatste kwart van de 17de eeuw, bleef Nederland de (wereld)handel nog beheersen tot in het eerste kwart van de 18de eeuw. Amsterdam telde in 1514 nog maar 11 duizend inwoners, drie duizend minder dan Leiden en qua grootte vergelijkbaar met Haarlem, Delft en Dordrecht. Amsterdam groeide, door de vele binnenlandse en buitenlandse migranten, nog door tot 240 duizend inwoners in 1720. In het vervolg van de 18de eeuw stagneerde de bevolkingsgroei in Holland en Amsterdam. Pas in de 19de eeuw ging de bevolking van Holland weer groeien, hoewel Amsterdam het niveau van 1720 pas rond 1860 weer bereikte (zie figuur 2).
400 jaar later
Vierhonderd jaar na de volkstelling van 1622 is de bevolking van (Noord- en Zuid-) Holland bijna vertienvoudigd naar 6,7 miljoen inwoners en is de bevolking van Amsterdam met ruim 900 duizend inwoners acht en half keer zo groot geworden (zie figuur 2). Er heeft wel een verschuiving in de geografische spreiding van de bevolking plaatsgevonden. Waar de bevolking zich in 1622 vooral concentreerde in Amsterdam, Haarlem en Leiden, wordt in de top drie van 2022 het nog steeds qua inwoners dominante Amsterdam gevolgd door Rotterdam en Den Haag, twee steden die in 1622 nog buiten de top vijf vielen en minder inwoners hadden dan Delft of Enkhuizen (zie de tabel). Hoewel de steden Delft, Dordrecht, Gouda, Haarlem en Hoorn allemaal ruwweg een factor vier à vijf groter zijn geworden is hun relatieve belang duidelijk afgenomen. Dit geldt nog meer voor Leiden dat iets minder dan drie keer zo groot is geworden. Voor Enkhuizen is er zelfs sprake van een daling, daar wonen tegenwoordig ruim 2300 mensen minder dan 400 jaar geleden. In de huidige top tien zien we nu gemeenten als Haarlemmermeer, Zaanstad, Zoetermeer en Alphen aan den Rijn. Het Haarlemmermeer werd pas in 1852 drooggelegd en er lagen 400 jaar eerder niet meer dan een paar kleine dorpjes aan de rand, zoals Nieuwerkerk, Raasdorp, Rijk en Rijkeroord (samen 419 inwoners), die later in de 17de eeuw zelfs verdwenen in het meer. De groei van Haarlemmermeer is, net als van Zoetermeer, vooral tot stand gekomen door het groeikernenbeleid in de tweede helft van de 20ste eeuw. Ook Alphen aan den Rijn en Zaanstad zijn plaatsen waar de grootste groei pas relatief recent plaatsvond, daarbij speelden ook gemeentelijke herindelingen een belangrijke rol (Zaanstad in 1974 en Alphen aan den Rijn in 2014).
Hoewel de mate van verstedelijking nu zich wat lastig laat vergelijken met toen, doordat we tegenwoordig steden anders definiëren, is het gebied van Noord- en Zuid-Holland nog meer verstedelijkt. Op basis van de huidige definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van mate van stedelijkheid (op basis van omgevingsadressendichtheid), wonen tegenwoordig 5,3 miljoen inwoners van Noord- en Zuid-Holland (bijna 80 procent) in sterk of zeer sterk stedelijke gemeenten.
Amsterdam
Een interessante aanvulling in de gepubliceerde volkstellingsuitkomsten is dat het aantal inwoners van Amsterdam ook is uitgesplitst in “twintich quartieren” binnen de vestingwallen en nog vier gebieden buiten de stadspoorten. Deze kwartieren of wijken waren gebaseerd op een wijkindeling ten behoeve van de schutterij. De schutterij was verantwoordelijk voor de verdediging van de stad en het bewaren van de orde binnen de stad. Iedere wijk had een eigen kapitein en in de volkstelling worden de wijken aangeduid met de naam van de kapitein. Op basis van een beschrijving van de wijken is het mogelijk de grenzen van de wijken te reconstrueren en met de huidige buurtgrenzen de huidige inwoneraantallen te schatten.
Aelbertus Coenradus (Burgh) bijvoorbeeld, geneesheer, schepen en later ook burgemeester van Amsterdam, was de kapitein van de schutterij van wijk VIII. Zijn wijk werd als volgt beschreven: “Begint van de hoeck der Hoofd- Brugh, gaet tot op ’t hoeckjen van de Keyserstraet op de Nieuwe-marckt, begint weder op de Oude Schans, op ’t hoeckje van de Korte Dyckstraet, voort op de Keijser-straet, Conincks-straet, Boom-sloot, weder-zyds Ridder-straet, Jonckerstraet, Monckelbaens-graft, de Wael west op, met steegen en straeten, tot de Hooft-brug in cluys”. Dit is het gebied wat nu de buurten Lastage en Nieuwmarkt zijn. Er woonden volgens de volkstelling 5.757 mensen in zijn wijk.
Bevolkingsdichtheid
Figuur 3 laat de situatie in Amsterdam per wijk volgens de volkstelling in 1622 zien, gecombineerd met de huidige inwonersaantallen conform de toenmalige grenzen. De totale getelde bevolking van Amsterdam in 1622 was 104.962, waarvan slechts 5.375 mensen buiten de stadspoorten woonden. Amsterdam bevond zich in een fase waarin de stad sterk groeide en fors werd uitgebreid. Na eerdere stadsuitbreidingen in het laatste kwart van de 16de eeuw (de zogenoemde Eerste en Tweede Uitleg), vond in de periode 1613-1625 een nieuwe uitbreiding plaats (de Derde Uitleg) met de aanleg van het gebied tussen de Herengracht en de Prinsengracht en verder naar het westen met de Jordaan. In dit gebied woonden in 1622 al zo’n 35 duizend mensen. Heden ten dage is Amsterdam zowel qua inwoners als ruimte fors groter. Met de uitbreiding met Weesp in maart dit jaar beslaat het grondgebied van de gemeente nu zo’n 190 km², 17 keer zoveel als in 1622. Het overgrote deel van de inwoners (ruim 750 duizend) woont dan ook buiten de toenmalige grenzen. Waar er in 1622 nog bijna 100 duizend mensen binnen de stadspoorten woonden, wonen er nu nog ‘maar’ 45 duizend mensen in datzelfde gebied van ongeveer drie vierkante kilometer. In 1622 was de bevolkingsdichtheid in het stadscentrum dan ook veel hoger met gemiddeld 32 duizend inwoners per km², met uitschieters naar meer dan 50 duizend per km² in verschillende wijken waaronder wijk VIII van Aelbertus Coenradus. In de destijds dunbevolkte gebieden buiten de stadspoorten wonen nu ruim 110 duizend mensen. De huidige bevolkingsdichtheid is veel lager, gemiddeld bijna 5 duizend per km² in heel Amsterdam, 14 duizend binnen de grenzen van het Amsterdam van 1622, met als dichtstbevolkt gebied daarbinnen de Lastage en Nieuwmarkt (de oude wijk VIII) met 26 duizend, en buiten de oude stadsgrenzen de Fannius Scholtenbuurt in de Staatsliedenbuurt met 35 duizend per km² als dichtstbevolkte buurt van Amsterdam.
Perspectief
De 400 jaar geleden gehouden volkstelling in de toenmalige provincie Holland geeft een goed beeld van de bevolkingsomvang en spreiding in het veruit grootste gewest van de Noordelijke Nederlanden. Noord- en Zuid-Holland zijn nu nog steeds de provincies met de meeste inwoners; ze huisvesten samen 38 procent van de Nederlandse bevolking. Het zwaartepunt is wel verschoven. Waar Leiden en Haarlem toen de grootste steden waren na Amsterdam, zijn dat nu Rotterdam en Den Haag. Holland was al sterk verstedelijkt en dat is alleen maar toegenomen. Woonde in 1622 al ruim de helft van de Hollandse bevolking in een stad, 400 jaar later woont bijna 80 procent van de bevolking in een stedelijke gemeente. De dominante positie van Amsterdam is gebleven, maar cijfermatig wel iets afgenomen. In 1622 woonde ruim 15,6 procent van de Hollandse bevolking in Amsterdam, in 2022 is dat 13,6 procent. En de toekomst? Volgens de onlangs uitgekomen regionale bevolkingsprognose van het PBL en CBS wonen er in 2050 7,9 miljoen mensen in Noord- en Zuid-Holland (40 procent van de bevolking van Nederland) en neemt het aandeel van Amsterdam daarbinnen met een verwachte 1,2 miljoen inwoners (15%) zelfs weer toe.
Peter Ekamper, NIDI-KNAW / Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: ekamper@nidi.nl
Literatuur
- Dillen, J.G. van (1940), Summiere staat van de in 1622 in de provincie Holland gehouden volkstelling. In: Economisch-historisch jaarboek, deel 21, ‘s-Gravenhage: NEHA, p. 167-189.
- Jochems, J.A. (1888), Amsterdams oude burgervendels (schutterij) 1580-1795. Amsterdam: Van Looy.
- Nationaal Archief, 3.01.05 Inventaris van de archieven van Gecommitteerde Raden der Staten van Holland en West-Friesland, 1621-1795; Inventarisnummer 3000, 1621 feb. 6 – 1624 okt. 23.
- Stadsarchief Amsterdam, 5038 Inventaris van het Archief van de Burgemeesters: resoluties van de Staten van Holland en West-Friesland, van Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier; Inventarisnummer 459, Resoluties van de Gecommitteerde Raden, 1621-1627.
- Woude, A.M. van der (1972), Het Noorder kwartier: Een regionaal historisch onderzoek in de demografische en economische geschiedenis van westelijk Nederland van de late middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw. A.A.G. Bijdragen 16. Wageningen: Landbouw-hogeschool.