[Foto: ANWB Vrijwiligers/Flickr]
Vrouwen doen meer dan twee keer zo vaak aan mantelzorg of oppas-activiteiten over een langere periode dan mannen. In vrijwilligerswerk steken mannen net zo vaak als vrouwen de handen uit de mouwen.
VESELA PETRICHEVA & MARLEEN DAMMAN
In de Nederlandse samenleving wordt van burgers verwacht dat ze op diverse vlakken participeren. Enerzijds gaat het erom dat mensen zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld door betaald werk te doen. Anderzijds gaat het om het zorgen voor en het helpen van andere mensen. Voor oudere werkenden kan dit betekenen dat er veel van hen wordt gevraagd. Zij staan vaak tussen hun ouder wordende ouders en opgroeiende dan wel volwassen wordende kinderen in. Mensen in de leeftijdsgroep van 45 tot en met 64 jaar kennen bijvoorbeeld relatief vaak een hulpbehoevende in hun directe omgeving en dit brengt verantwoordelijkheden met zich mee. Er is echter maar weinig zicht op de mate waarin oudere werkenden hun betaalde baan combineren met onbetaalde activiteiten en over hoe deze combinaties van activiteiten zich in de tijd ontwikkelen. In dit onderzoek (zie kader) volgen we oudere werkenden – die 45 tot 60 jaar waren in 2010 – over een periode van vier jaar (2010-2013) en bestuderen we hun aandeel in vrijwilligerswerk, mantelzorg en oppassen op (klein)kinderen.
Stabiel in de tijd …
De algemene patronen van deelname aan vrijwilligerswerk, mantelzorg en oppassen zijn zeer stabiel (zie figuur 1). Gedurende de vier jaren is er maar weinig veranderd in het aandeel van oudere werkenden in deze drie onbetaalde activiteiten. Vrijwilligerswerk is de activiteit die het meest voorkomt in deze groep. Van de oudere werkenden doet ongeveer 40 procent vrijwilligerswerk naast de betaalde baan. Dit percentage is nagenoeg gelijk door de jaren heen. Voor zowel mantelzorg als oppassen op (klein)kinderen zien we een lichte stijging. In 2010 was 21 procent van de bestudeerde oudere werkenden actief als mantelzorger en dit percentage nam toe tot 26 procent in 2013. De groep oudere werkenden die oppast op kleine kinderen buiten het eigen gezin is klein. In 2010 was dit 4 procent van de onderzoeksgroep en dit percentage is gestegen tot 6 procent in 2013.
Figuur 1. Deelname aan onbetaalde activiteiten onder oudere werkenden (45-60 jaar), per jaar, 2010-2013
Bron: STREAM-data TNO.
… maar ongelijk verdeeld
Er is dus sprake van stabiliteit in het aandeel oudere werkenden dat vrijwilligerswerk, mantelzorg of oppas-activiteiten vervult. De vraag is echter of dit steeds dezelfde groep mensen is. Dit blijkt niet het geval te zijn. Voor veel oudere werkenden zijn er aanzienlijke veranderingen in de vier opeenvolgende jaren. Wat betreft vrijwilligerswerk laat figuur 2 zien dat 46 procent van de oudere werkenden in geen van de jaren hieraan deelneemt. Dit betekent dat in die periode 54 procent van de respondenten wel eens vrijwilligerswerk heeft gedaan. Van hen verricht ongeveer de helft tijdens alle vier de opeenvolgende jaren vrijwilligerswerk (27 procent van het totaal). De rest (ook 27 procent van het totaal) doet wel vrijwilligerswerk naast een baan, maar niet elk jaar.
Figuur 2. Deelname aan onbetaalde activiteiten onder oudere werkenden (45-60 jaar), naar aantal jaren deelname, 2010-2013
Bron: STREAM-data TNO.
Het verlenen van mantelzorg komt minder vaak voor dan vrijwilligerswerk. Iets meer dan 60 procent van de deelnemers verleent geen mantelzorg in het tijdsbestek van de studie. Ongeveer 10 procent van de respondenten verleent mantelzorg gedurende de hele periode van vier jaar. De overige mantelzorgers doen dit tijdens één (13 procent), twee (9 procent), of drie (7 procent) van de vier bestudeerde jaren.
De overgrote meerderheid van de oudere werkenden (88 procent) vervult geen oppas-activiteiten. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat veel respondenten (nog) geen kleinkinderen hebben. Hierover geven onze gegevens helaas geen informatie. Van degenen die oppassen tijdens de periode 2010-2013 doet iets minder dan 10 procent dit gedurende de hele periode van vier jaar. Dat komt neer op 1 procent van de totale groep. De meerderheid van de mensen die oppassen, doet dit maar in één van de vier jaren. Dit suggereert dat oppassen de minst voorkomende en minst stabiele onbetaalde activiteit is.
Het domein van de vrouw?
Wie zijn nu de oudere werkenden die hun betaalde baan over een langere tijd combineren met onbetaalde activiteiten als vrijwilligerswerk, mantelzorg en oppassen op (klein)kinderen? Zowel voor mantelzorg als voor oppassen zien we dat vrouwen dit veel vaker doen dan mannen. Zo’n 16 procent van alle vrouwen verleent mantelzorg naast de betaalde baan tijdens alle vier de opeenvolgende jaren. Voor mannen is dit 6 procent (figuur 3). Als we alleen kijken naar de mensen die tijdens de vier jaren minimaal één keer mantelzorg hebben verleend, dan is 19 procent van de mannen in de vier opeenvolgende jaren mantelzorger en 32 procent van de vrouwen. De percentages voor oppassen zijn laag, maar tonen eenzelfde patroon. Zo’n 2 procent van de vrouwen past op in alle vier de jaren, voor mannen is dit 0,4 procent. Wanneer we uitsluitend kijken naar de mensen die oppassen, dan blijkt dat zo’n 5 procent van de mannelijke oppassers het oppassen gedurende alle vier de jaren doet. Voor de vrouwelijke oppassers is dit 11 procent. Deze cijfers suggereren dat mannen niet alleen minder vaak zorgactiviteiten doen dan vrouwen tijdens de latere loopbaan, maar ook dat als ze het doen, de zorgactiviteiten minder stabiel zijn. Voor vrijwilligerswerk zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen beperkt.
Figuur 3. Aantal jaren deelname aan mantelzorgactiviteiten onder oudere werkenden (45-60 jaar), naar geslacht, 2010-2013
Bron: STREAM-data TNO.
Waar geslacht een belangrijke voorspeller is van zorgtaken, vertoont opleidingsniveau een sterke samenhang met vrijwilligerswerk. Onder de lager opgeleide oudere werkenden doet ongeveer één op de vijf alle opeenvolgende jaren vrijwilligerswerk. Onder de hoger opgeleiden is dit ongeveer één op de drie. Als we kijken naar de lager opgeleiden die wel eens vrijwilligerswerk hebben gedaan tijdens de periode 2010-2013, kan 46 procent worden aangeduid als een stabiele vrijwilliger. Onder hoger opgeleiden is dit 54 procent. Voor de andere twee onbetaalde activiteiten – mantelzorg en oppassen – bestaat er een vergelijkbaar patroon, alleen is het patroon minder uitgesproken. Zo verleent 7 procent van de lager opgeleiden in alle vier de jaren mantelzorg, versus 11 procent van de hoger opgeleiden. De cijfers suggereren dat de deelname aan onbetaalde activiteiten naast de betaalde baan onder lager opgeleiden gekenmerkt wordt door iets meer instabiliteit dan onder hoger opgeleiden.
Actieve ouderen
Veel oudere werkenden zijn niet alleen actief in hun betaalde baan, maar verrichten daarnaast ook onbetaalde activiteiten. Zeker wanneer we oudere werkenden volgen over een langere periode, dan blijkt dat de meerderheid van hen wel eens vrijwilligerswerk doet en dat het percentage dat wel eens mantelzorg verleent eveneens niet onaanzienlijk is. Toch is het aandeel ouderen dat deze activiteiten over een periode van meerdere jaren heeft gedaan – zeker in het geval van mantelzorg en oppassen – relatief gering. Vrijwilligerswerk blijkt de meest stabiele onbetaalde activiteit te zijn. Oppassen op (klein)kinderen is de minst stabiele activiteit, wellicht omdat velen nog geen kleinkinderen hebben. Het geven van mantelzorg en het oppassen is afhankelijk van een hulpvraag uit de omgeving. Vrijwilligerswerk kan daarentegen in grotere mate op eigen initiatief gezocht en behouden worden. Een belangrijk thema voor verder onderzoek is de relatie tussen de duur en de belasting van deze activiteiten. Zijn de ouderen die alle vier de opeenvolgende jaren mantelzorg verlenen ook degenen die de meest zware zorg op zich nemen? In dat geval kan een continue combinatie van betaald werk met zorgtaken een zware belasting vormen voor de oudere werknemer. De combinatie van arbeid en zorg kan dan een onderwerp worden dat niet alleen aandacht behoeft van de werkende zelf, maar ook van zijn of haar werkgever.
Vesela Petricheva
Marleen Damman, NIDI, e-mail: damman@nidi.nl
Literatuur
- Boer, A. de (2017),
- Wie maakt het verschil? Sociale ongelijkheid in condities en consequenties van informele hulp. Den Haag/Amsterdam: Sociaal en Cultureel Planbureau/Vrije Universiteit.
- Putters, K. (2014),
- Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.