Foto: cottonbro / Pexels

Leidt veel verhuizen als kind tot slechtere onderwijsprestaties?

JOEKE KUYVENHOVEN | 31 maart 2022 | DEMOS jaargang 38, nummer 3 - maart 2022
Kinderen die veel verhuizen hebben een verhoogd risico om achterstanden op te lopen in het onderwijs. In Nederland verhuist een op de tien kinderen meer dan twee keer voor hun zestiende jaar. Wie zijn deze veel-verhuizers? Hoe doen ze het in het onderwijs? En welke andere factoren spelen hierbij een rol?

De meerderheid van de kinderen in Nederland verhuist minimaal één keer tot hun zestiende jaar. Voor veel gezinnen is een betere leefomgeving en toekomst voor de kinderen een belangrijke motivatie om te verhuizen, bijvoorbeeld door te verhuizen naar een betere woning, een betere woonomgeving, voor betere scholen of voor een economisch stabielere toekomst. Voor sommige kinderen kan verhuizen daarom van positieve invloed zijn, met name als zij in een betere situatie terecht komen. Toch kan een verhuizing ook negatieve gevolgen hebben voor een kind. Verhuizen brengt immers veelal stress met zich mee, kan de ontwikkeling van een kind verstoren en kan ertoe leiden dat een kind belangrijke vriendschappen verliest. Vooral kinderen die veelvuldig verhuizen lopen een verhoogd risico op een achterstand in hun ontwikkeling doordat hun directe omgeving herhaaldelijk verandert en zij daardoor een minder stabiele basis hebben.

Ruim één op de tien kinderen in Nederland verhuist meer dan twee keer tot hun zestiende jaar, maar er is weinig bekend over deze potentieel kwetsbare groep kinderen. In dit artikel wordt daarom gekeken wie deze kinderen zijn en of zij inderdaad een verhoogd risico lopen op negatieve gevolgen van het veelvuldig verhuizen door te kijken naar hun behaalde onderwijsniveau op 23-jarige leeftijd. Uit internationaal onderzoek blijkt dat kinderen die vaak verhuizen ook op andere gebieden kwetsbaar zijn: ze groeien vaker op in armoede, met werkloze ouders, in een eenoudergezin en hebben vaker te maken met gezinsveranderingen zoals scheidingen of hertrouwen van ouders. Omdat deze factoren ook vaak van invloed zijn op achterstanden in het onderwijs, is het van belang om hier rekening mee te houden. Daarom wordt hier allereerst bekeken of veelvuldig verhuizen (meer dan twee keer) vaker voorkomt bij bepaalde groepen kinderen, waarbij de nadruk ligt op de sociaaleconomische situatie en gezinssamenstelling gedurende de kindertijd. Ten tweede wordt gekeken of kinderen die veelvuldig verhuisd zijn verschillen van kinderen die niet of minder verhuisd zijn in hun onderwijsprestaties. Die onderwijsprestaties worden in dit geval gemeten met het al dan niet behaald hebben van een startkwalificatie op 23-jarige leeftijd: minimaal een havo-, vwo- of mbo-niveau 2-diploma. Het behalen van een startkwalificatie vergroot je kansen op de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs en is daarom een belangrijk meetpunt voor ongelijkheden met mogelijk langdurige gevolgen. Tot 18-jarige leeftijd zijn kinderen zonder startkwalificatie verplicht onderwijs te volgen, daarna vervalt deze plicht maar kunnen jongeren tot 23 jaar nog wel begeleiding krijgen in het vinden van een passende opleiding of een leerwerkplek. Door te kijken naar jongeren die op 23-jarige leeftijd nog geen startkwalificatie hebben behaald geeft dit onderzoek dus inzicht in een groep die een kwetsbare positie heeft ook voor de verdere levensloop. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van Nederlandse register-data van het CBS (zie kader).

Welke kinderen verhuizen veel?

Figuur 1 geeft het aantal verhuizingen naar de sociaaleconomische situatie van kinderen en hun ouders weer. Hieruit blijkt dat veelvuldig verhuizen vaker voorkomt bij kinderen uit gezinnen met een zwakkere sociaaleconomische positie. Zo komt het iets vaker voor bij kinderen van ouders met maximaal een mbo-niveau 1-diploma (15%) dan bij kinderen van ouders met een havo/vwo of mbo-niveau 2-4-diploma (13%) of bij kinderen van ouders met een hbo- of wodiploma (10%). Ook kinderen van wie de moeder of de vader een deel van de kindertijd werkloos was verhuizen vaker veelvuldig (respectievelijk 14% en 17%). Dit aandeel is lager onder kinderen van wie de ouders de volledige kindertijd werk hadden (respectievelijk 8% en 9%) en opvallend genoeg ook onder kinderen van wie de ouders gedurende de kindertijd nooit werk hadden (respectievelijk 9% en 14%). Dit zou erop kunnen wijzen dat kinderen van wie de ouders een deel van de kindertijd hebben gewerkt meer verhuizen door een onzekere arbeidsmarktpositie van de ouders waardoor zij bijvoorbeeld moeten verhuizen naar andere plekken waar werk beschikbaar is of omdat de woonkosten niet langer op te brengen zijn. Tenslotte komt veelvuldig verhuizen ook vaker voor bij kinderen die opgroeien in een huishouden waarbij het gemiddeld inkomen tijdens de kindertijd laag is. Onder deze groep kinderen verhuist 18 procent veelvuldig gedurende de kindertijd in vergelijking met zeven procent onder kinderen die opgroeien in een huishouden met een hoog gemiddeld inkomen.

Figuur 1. Frequentie van verhuizingen van kinderen gedurende hun kindertijd, naar sociaaleconomische situatie

Ook met betrekking tot de gezinssamenstelling van kinderen is te zien dat veelvuldig verhuizen vaker voorkomt bij kinderen in een minder stabiele gezinssituatie. Zo verhuist bijna een derde van de kinderen van gescheiden ouders en een kwart van de kinderen in een eenoudergezin minimaal drie keer gedurende de kindertijd, in vergelijking met slechts vijf procent van de kinderen van wie de ouders de gehele kindertijd bij elkaar zijn gebleven (figuur 2). Dit is een aanzienlijk verschil dat erop wijst dat kinderen voor wie de gezinssituatie verandert gedurende de kindertijd (bijvoorbeeld door een scheiding) ook vaker te maken hebben met het herhaaldelijk veranderen van hun leefomgeving. Dit kan te maken hebben met de scheiding zelf en mogelijk hierop volgend hertrouwen of het aangaan van nieuwe relaties van een van beide ouders. Het kan echter ook te maken hebben met een meer onzekere economische situatie van de ouder na scheiding waardoor verhuizing voor werk of een goedkopere woning wellicht noodzakelijk is. Ook kinderen in eenoudergezinnen die gedurende de gehele kindertijd opgroeien bij een van beide ouders hebben beduidend vaker te maken met veelvuldig verhuizen. Deze kinderen hebben niet te maken met veranderingen in de gezinssituatie, maar hebben wel een grotere kans om in een economisch onzekere situatie op te groeien.

Figuur 2. Frequentie van verhuizingen van kinderen gedurende hun kindertijd naar gezinssamenstelling

Deze bevindingen bevestigen dat kinderen die veel verhuizen ook op andere gebieden kwetsbaar zijn. Bovendien hangen deze achtergrondkenmerken vaak onderling samen, zo hebben eenoudergezinnen vaak ook een economisch zwakkere positie. Dit kan betekenen dat kinderen die veel verhuizen naast het herhaaldelijk veranderen van hun leefomgeving ook te maken hebben met een opeenstapeling aan andere problemen die hun ontwikkeling zou kunnen belemmeren. Vanuit dit perspectief is het aannemelijk om te verwachten dat deze kinderen minder kansen hebben om zich in hun schoolcarrière te ontwikkelen. Voor Nederland is er echter maar weinig bekend over de ontwikkeling en latere levensloop van kinderen die veel zijn verhuisd, en de vraag is of deze kinderen een verhoogd risico lopen op onderwijsachterstand.

Hoe doen veel-verhuizers het in het onderwijs?

Van alle jongeren in de onderzoekspopulatie heeft tien procent op 23-jarige leeftijd nog geen startkwalificatie behaald; een deel van hen volgt nog wel onderwijs. Onder jongeren die voor hun zestiende nooit zijn verhuisd heeft slechts acht procent op 23-jarige leeftijd nog geen startkwalificatie en dit aandeel loopt op met het aantal verhuizingen in de kindertijd naar negen procent onder jongeren die één keer zijn verhuisd, twaalf procent onder jongeren die twee keer zijn verhuisd en maar liefst achttien procent onder jongeren die minimaal drie keer zijn verhuisd (figuur 3). Dit lijkt erop te wijzen dat kinderen die veelvuldig verhuizen een achterstand oplopen in hun onderwijscarrière. Maar zoals we eerder zagen komt veelvuldig verhuizen vaker voor onder kinderen in een meer sociaaleconomisch kwetsbare positie en met een minder stabiele gezinssituatie. Deze kenmerken zijn ook vaak gerelateerd aan achterstanden in het onderwijs. Dit zou kunnen betekenen dat de gevonden onderwijsongelijkheid niet zo zeer wordt veroorzaakt door het vele verhuizen, maar door specifieke kenmerken van kinderen die veel verhuizen. Daarom is het belangrijk om te kijken of de gevonden verschillen nog te zien zijn als deze kenmerken in acht worden genomen.

Resultaten laten inderdaad zien dat een deel van het verschil in onderwijsprestaties tussen veelverhuizers en kinderen die niet of minder verhuizen kan worden verklaard door specifieke achtergrondkenmerken van kinderen die veelvuldig verhuizen. Als rekening wordt gehouden met deze kenmerken dan is het aandeel kinderen dat geen startkwalificatie behaald onder veelverhuizers niet achttien procent maar dertien procent (figuur 3). Met andere woorden, veelvuldig verhuizen lijkt de onderwijsloopbaan wel te verstoren, maar andere factoren in het leven van veel-verhuizers spelen ook een belangrijke rol in hun onderwijsachterstand.

Figuur 3. Waargenomen en gecorrigeerd* aandeel kinderen met of zonder startkwalificatie op 23-jarige leeftijd naar aantal verhuizingen gedurende de kindertijd (0-16)

Conclusie

De resultaten lijken erop te wijzen dat er inderdaad een negatieve invloed uitgaat van het herhaaldelijk veranderen van woonomgeving en de bijkomende stressfactoren die de ontwikkeling van een kind belemmeren. Het feit dat een aanzienlijk aandeel van de kinderen die veelvuldig verhuisd zijn nog geen startkwalificatie hebben behaald op 23-jarige leeftijd suggereert dat deze kinderen kwetsbaar zijn, wat mogelijk langdurige gevolgen kan hebben op de verdere levensloopontwikkeling. Maar voorzichtigheid blijft geboden omdat deze achterstand deels veroorzaakt blijkt door de kwetsbare omstandigheden waarin deze kinderen vaak opgroeien. Bovendien kan het zijn dat hierbij ook nog andere factoren een rol spelen waar in dit onderzoek geen rekening mee kon worden gehouden, zoals bijvoorbeeld stress en conflict in het ouderlijk huis of de persoonlijkheidskenmerken van het kind. Hoe dan ook is de groep kinderen die veelvuldig verhuist duidelijk een kwetsbare groep die potentieel een verhoogd risico loopt op achterstanden in het onderwijs.

Joeke Kuyvenhoven, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: Kuyvenhoven@nidi.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.