Syrische vrouwen in Nederland ervaren barrières op de arbeidsmarkt

ROOS VAN DER ZWAN & FRANK VAN TUBERGEN | 9 december 2022 | DEMOS jaargang 38, nummer 10 - november/december 2022
Ondanks hervormingen van het inburgeringsbeleid blijft de arbeidsmarktpositie van Syrische statushouders slecht. Onderzoek in het kader van de Instituut Gak- KNAW Award laat daarbij zien dat de arbeidsmarktpositie van vrouwelijke statushouders slechter is dan die van mannelijke statushouders. De meeste van deze vrouwen willen echter wel aan het werk. Waarom lukt dat (nog) niet?

In 2015, op het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis, vroeg een recordaantal mensen asiel aan in Europa. Ook Nederland kreeg te maken met grote aantallen asielzoekers: tussen 2014 en 2016 vroegen ongeveer 92.000 mensen om asiel in Nederland. Bijna 70.000 van hen werden als vluchteling erkend en verkregen een (tijdelijke) verblijfsvergunning, waarmee ze in Nederland konden blijven en mochten werken. Hieronder bevonden zich ongeveer 44.000 Syrische vluchtelingen, die daarmee statushouders werden. Syriërs vormden daarmee de grootste herkomstgroep van de vluchtelingen die vanaf 2014 naar Nederland kwamen. In eerste instantie kwamen er voornamelijk jonge mannen naar Nederland. Later volgden familieleden, zoals vrouwen en kinderen die hun partner of vader achterna reisden. Zo reisden in 2014 slechts 20 procent van de Syrische asielzoekers hun familie achterna en was dit percentage in 2016 opgelopen tot 60 procent.

Onderzoek onder eerdere vluchtelingengroepen laat zien dat vluchtelingen het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt dan andere migranten. Van de vluchtelingen die in de jaren negentig naar Nederland kwamen, was bijvoorbeeld twee jaar na aankomst een kwart aan het werk. Bij gezinsmigranten, die naar Nederland verhuizen vanwege een partner of ander familielid dat hier woont, was dat ruim de helft; bij arbeidsmigranten, die naar Nederland verhuizen vanwege werk, was dat maar liefst negentig procent. Deze kloof was vijftien jaar later een stuk kleiner, maar niet helemaal verdwenen. De ongunstige positie van vluchtelingen wordt mede veroorzaakt door taalbarrières, een lager opleidingsniveau en (psychische) gezondheidsproblemen. Maar ook de asielprocedure zelf en het afwachten van een werkvergunning dragen bij aan deze achterstandspositie.

Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laat zien dat onder de Syrische statushouders vrouwen een nog slechtere positie op de arbeidsmarkt hebben dan mannen. Dit blijkt ook uit ons eigen onderzoek (zie kader). Als we bijvoorbeeld kijken naar de arbeidsdeelname van vrouwen, dan blijkt dat drie tot vier jaar na aankomst in Nederland slechts 11 procent betaald werk heeft. Onder mannen heeft daartegen 45 procent betaald werk. Hoe valt dit enorme verschil te verklaren?

Werkintenties

Een mogelijke oorzaak van het verschil in arbeidsdeelname is dat Syrische mannen en vrouwen in Nederland verschillen wat betreft hun werkintenties. Wij hebben deze oorzaak onderzocht door respondenten die momenteel geen baan hebben te vragen of ze betaald werk zouden willen hebben. Figuur 1 laat zien dat veel statushouders wel willen en kunnen werken. Bij mannen gaat het om de overgrote meerderheid (69 procent); bij vrouwen ligt het percentage lager (42 procent). Dit verschil ontstaat doordat vrouwen zowel minder willen werken als minder kunnen werken. Zo stelt een vijfde van de vrouwen dat ze niet zouden willen werken; tegenover slechts vier procent van de mannen. En bijna veertig procent van de vrouwen geeft aan wel te willen werken, maar dat niet te kunnen; tegenover 27 procent van de mannen. Overigens is het opvallend dat zoveel Syrische mannen en vrouwen wel willen werken maar dat niet lijken te kunnen.

Figuur 1. Werkintenties van vrouwelijke en mannelijke statushouders zonder betaald werk uit Syrië, 2019 (percentages soort werkintentie)

Redenen voor werkloosheid

Aan de Syrische statushouders zonder betaald werk is niet alleen gevraagd of ze zouden willen en kunnen werken, maar ook welke redenen volgens hen belangrijk zijn voor het niet hebben van betaald werk. Met deze vragen krijgen we inzicht in de mogelijke barrières die mensen beperken in hun arbeidsdeelname. Figuur 2 laat zien dat een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal de belangrijkste barrière is. Maar liefst tachtig procent van de statushouders noemt dit als reden voor het gebrek aan betaald werk. Andere mogelijke barrières, zoals een buitenlandse opleiding en een gebrekkige gezondheid, worden met zo’n veertig procent minder vaak genoemd.

Figuur 2. Belangrijke redenen voor het niet hebben van betaald werk van vrouwelijke en mannelijke statushouders zonder betaald werk, 2019 (percentages (beetje) belangrijk)

Uit de literatuur op dit terrein komt naar voren dat taalbeheersing, opleidingsniveau en gezondheid als ‘menselijk kapitaal’ kunnen dienen. Hoe meer menselijk kapitaal, des te beter de kansen op de arbeidsmarkt. In het geval van statushouders zitten daar echter twee kanten aan: statushouders zijn de eerste jaren na aankomst in Nederland druk met inburgeren, door het volgen van taalcursussen, het behalen van het inburgeringsexamen of het volgen van een studie. Zij investeren dus in hun menselijk kapitaal, maar houden daardoor minder tijd over om te werken. Op de lange termijn heeft dit echter een gunstig effect op hun kansen op de arbeidsmarkt.

Anders dan bij werkintenties, lijken de redenen voor werkloosheid weinig te verschillen tussen vrouwen en mannen. Het grootste verschil (5 procentpunten) is terug te vinden bij de reden van een klein sociaal netwerk: mannen geven dat vaker aan als reden waarom ze geen betaald werk hebben.

Religieuze identiteit

Een andere reden voor de lage arbeidsdeelname van Syrische statushouders kan te maken hebben met godsdienst. De meerderheid van de Syrische statushouders is moslim. Vooral bij vrouwen die een hoofddoek dragen is dit voor anderen zichtbaar. Het kan zijn dat vrouwen die een hoofddoek dragen minder makkelijk aan een baan komen vanwege vooroordelen en/of discriminatie. Ons onderzoek laat zien dat er een verschil is in de arbeidsdeelname van Syrische vrouwen met en zonder hoofddoek. Van de vrouwen die een hoofddoek dragen heeft slechts acht procent betaald werk, tegen achttien procent van de vrouwen zonder hoofddoek. Uit figuur 3 blijkt dat ongeveer tachtig procent van alle vrouwen wil werken, ongeacht of ze een hoofddoek dragen. Toch zegt 43 procent van de vrouwen met hoofddoek dat ze niet kunnen werken, terwijl dat bij islamitische vrouwen zonder hoofddoek 22 procent is.

Figuur 3. Werkintenties van vrouwelijke Syrische statushouders zonder betaald werk naar religieuze identiteit,
2019 (percentages soort werkintentie)

Hoewel het dragen van een hoofddoek samenhangt met een lagere arbeidsdeelname, lijken de vrouwen zelf niet te ervaren dat dit komt door discriminatie. Zo zegt 22 procent van de vrouwen die een hoofddoek dragen dat discriminatie een belangrijke reden is dat ze geen werk hebben. Dat percentage verschilt weinig van moslimvrouwen zonder hoofddoek (16 procent) en van vrouwen die geen hoofddoek dragen en niet islamitisch zijn (21 procent). Kortom, de meerderheid van de Syrische vrouwen geeft zelf niet aan dat discriminatie belangrijk is voor hun werkloosheid.

Zorg voor jonge kinderen

Tot slot kan de gezinssituatie van invloed zijn op de arbeidsdeelname van statushouders. In eerder onderzoek naar statushouders is dit onderbelicht gebleven, wellicht doordat dat onderzoek zich meer op mannelijke statushouders heeft gericht. Hoewel vrouwen – met en zonder migratieachtergrond – in het algemeen minder werken dan mannen, zijn het vooral vrouwen met jonge kinderen die weinig werken. Uit ons onderzoek blijkt dat zestien procent van de Syrische vrouwen zonder jonge thuiswonende kinderen werkt, tegenover slechts drie procent van de Syrische vrouwen met kinderen van vier jaar of jonger. De aanwezigheid van jonge kinderen heeft niet alleen invloed op arbeidsdeelname, maar ook op werkintenties. Syrische vrouwen met jonge thuiswonende kinderen geven veel vaker (44 procent) aan dan Syrische vrouwen zonder jonge kinderen niet te kunnen werken (34 procent). Deze bevinding sluit aan bij onderzoek in andere Europese landen waaruit blijkt dat jonge kinderen vooral voor vrouwelijke vluchtelingen een belemmering zijn voor inburgering. In Duitsland bijvoorbeeld, volgen Syrische vrouwelijke vluchtelingen met jonge kinderen minder vaak taal- en inburgeringscursussen en hebben zij minder vaak betaald werk hebben dan vrouwen zonder jonge kinderen (en dan mannen).

Conclusie

De arbeidsdeelname van Syrische statushouders in Nederland verschilt aanzienlijk tussen mannen en vrouwen. Waar bijna de helft van de mannen enkele jaren na aankomst betaald werk heeft gevonden, geldt dat voor ongeveer tien procent van de vrouwen. Dat lijkt niet te komen door onwelwillendheid: de grote meerderheid van de vrouwen zegt betaald werk te willen. Zij geven echter aan belemmeringen te ervaren. Uit ons onderzoek blijkt, net als uit ander onderzoek onder vluchtelingengroepen, dat de beheersing van de Nederlandse taal een grote rol speelt. Vrouwen (maar ook mannen) zien een slechte beheersing van de taal als een belangrijke oorzaak voor hun werkloosheid. Daarnaast spelen andere oorzaken een rol, waaronder het dragen van een hoofddoek en het zorgen voor jonge kinderen. Hoewel vrouwen die een hoofddoek dragen vaker aangeven dat ze niet kunnen werken, blijft onduidelijk waarom dat zo is. Discriminatie lijkt een voor de hand liggende oorzaak, maar opvallend genoeg wordt dit door deze vrouwen zelf niet zo gezien.

In het huidige beleid is weinig kennis over en oog voor de rol die de gezinssituatie speelt in de inburgering van Syrische vrouwen in Nederland. Eerder onderzoek naar Syrische statushouders signaleerde al dat, net zoals bij andere vrouwen in Nederland, zorg voor de kinderen en werk moeilijk te combineren zijn. Het is onbekend in hoeverre Syrische statushouders gebruik maken van kinderopvang in Nederland en in hoeverre zij daar gebruik van willen maken. Daarbij kunnen statushouders minder vaak terugvallen op hulp van familie of vrienden bij de opvang van jonge kinderen. Vrouwen nemen meestal het grootste deel van de onbetaalde zorgtaken op zich. Daarmee vormt de opvang van jonge kinderen waarschijnlijk een belangrijke barrière voor Syrische moeders. Hoewel we hier alleen hebben gekeken naar arbeidsdeelname en werkintenties, bemoeilijkt zorg voor de kinderen waarschijnlijk ook het leren van de Nederlandse taal en het volgen van een inburgeringscursus. Als vrouwen met jonge kinderen hierdoor een achterstand oplopen, zal dat doorwerken in hun latere kansen op de arbeidsmarkt. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre toegankelijke kinderopvang kan bijdragen aan de arbeidsdeelname van Syrische vrouwen in Nederland.

Roos van der Zwan, NIDI-KNAW / Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: zwan@nidi.nl
Frank van Tubergen, NIDI-KNAW / Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit Utrecht, e-mail: f.vantubergen@uu.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.