Nederlanders staan bekend als een volkje dat graag vreemde talen leert. Handig voor op vakantie, waar een combinatie van steenkolenduits en geïmproviseerde gebarentaal ons al snel leert “wo der Bahnhof ist”. Maar ook het dagelijks leven zit vol leenwoorden. We ontbijten met knäckebröd, lunchen met collegae, eten ’s avonds nasi en zijn daarna pleite naar het café, als we daar überhaupt nog puf voor hebben. Ook als taal “zeg maar niet echt je ding” is, ontkom je er niet aan. Taal staat dan ook centraal bij processen van insluiting en uitsluiting. In veel landen werd of wordt een schoolstrijd gevoerd over taalgebruik in het onderwijs en ook in Nederland wordt zachte druk (gratis taalles) en harde druk (inburgeringsplicht, bijstandseisen) uitgeoefend om taalverwerving te bespoedigen.
Met een steeds diversere bevolking en de internationalisering van de samenleving komt er meer aandacht voor meertaligheid. Vandaag de dag groeit een aanzienlijk deel van de inwoners op met een andere taal dan het Nederlands. Enerzijds wordt daarbij gewezen op mogelijke problemen. Zo kan het voor ouders die een vreemde taal spreken moeilijk zijn om vrienden of werk te vinden, kinderen met hun huiswerk te begeleiden of een goed begrip van de omgeving te ontwikkelen. Anderzijds is duidelijk dat meertaligheid kansen biedt. Het op jonge leeftijd aanleren van een vreemde taal vereenvoudigt het leren van andere talen op hogere leeftijd, biedt een gewilde vaardigheid op de arbeidsmarkt en maakt het makkelijker om met andere culturen in aanraking te komen. Ook blijkt de problematiek rond gezinnen waarin geen Nederlands wordt gesproken deels aan andere factoren toe te schrijven, zoals weinig opleiding en een laag inkomen.
In Nederland komt meertaligheid bij uitstek voor onder mensen met een migratieachtergrond. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen mensen die in het buitenland zijn geboren en later naar Nederland zijn verhuisd (de eerste generatie immigranten) en mensen met buitenlandse ouders die zelf in Nederland zijn geboren (de tweede generatie immigranten). De grootste herkomstlanden van migratie naar ons land zijn Indonesië, Duitsland, Turkije, Suriname en Marokko, op afstand gevolgd door de voormalige Nederlandse Antillen, Polen, België, China en het Verenigd Koninkrijk, met kleine groepen uit onder meer Irak, Italië, Afghanistan, Spanje, Frankrijk, Iran, de Verenigde Staten en Somalië.
Enkele van deze groepen zijn door het Sociaal en Cultureel Planbureau geënquêteerd (zie kader). Dit artikel beschrijft de bevindingen van deze enquêtes. Er wordt gekeken naar het voorkomen van meertaligheid, de specifieke talen waar het om gaat en de beheersing van deze talen.
Een- of meertaligheid
De eerste vraag is in hoeverre meertaligheid voorkomt. Een aanzienlijk deel van de mensen met een migratieachtergrond blijkt een of meer vreemde talen te verstaan (zie figuur 1). Voor de eerste generatie immigranten is dit niet verwonderlijk, aangezien zij meestal een groot deel van hun leven elders hebben gewoond. Een klein deel van hen verstaat geen vreemde taal, bijvoorbeeld omdat zij al op jonge leeftijd naar Nederland verhuisd zijn. Bij de tweede generatie immigranten is het beeld gevarieerder. Het begrip van niet- Nederlandse herkomsttalen ligt vrij laag onder mensen met een Antilliaanse (56%) achtergrond, iets hoger onder mensen met een Surinaamse (73%) of Chinese (79%) achtergrond, en zeer hoog onder mensen met een Turkse (91%) of Marokkaanse (92%) achtergrond.
De oorzaken van de verschillen onder tweedegeneratie immigranten zijn hier niet onderzocht. Wel komt uit eerder onderzoek naar voren dat de grootte van iedere gemeenschap, haar concentratie in bepaalde buurten, de mate waarin Nederlands wordt gesproken op de werkvloer, het voorkomen van gemengde huwelijken met de autochtone bevolking en het vasthouden aan de herkomsttaal een grote rol spelen. Zo zijn veel immigranten van de Antillen (de eerste generatie) met Nederlanders zonder migratieachtergrond getrouwd, waardoor hun kinderen (de tweede generatie) vaker in het Nederlands zijn opgevoed. Immigranten uit Suriname spreken vaak Nederlands als eerste of tweede taal, waardoor een eventuele andere taal bij hun kinderen naar de achtergrond verdwijnt of met het Nederlands wordt afgewisseld. Immigranten uit Turkije en Marokko trouwen vaker binnen de eigen gemeenschap en immigranten uit China zijn vaak werkzaam in familiebedrijven, waardoor er meer contact is met de herkomsttaal.
Hoeveel inwoners van Nederland zijn meertalig door hun migratieachtergrond? Als we de gepresenteerde cijfers wegen naar de samenstelling van iedere herkomstgroep en hun grootte binnen de totale Nederlandse bevolking, en vervolgens aannemen dat de cijfers van de hier onderzochte groepen overeenkomen met die in andere herkomstgroepen, dan kan een voorzichtige schatting worden gemaakt. In dat geval zou ongeveer 23 procent van de Nederlandse bevolking vanuit de opvoeding een of meer vreemde talen hebben meegekregen. Dat percentage zegt overigens weinig over de taalvaardigheid, waar we later op terugkomen.
Diverse groepen, diverse talen
De tweede onderzoeksvraag is welke talen de verschillende herkomstgroepen spreken. Zowel tussen als binnen groepen blijkt een grote verscheidenheid te bestaan (zie de tabel). Surinaamse immigranten die een niet-Nederlandse herkomsttaal verstaan, verstaan als tweede taal voornamelijk Sranantongo (64%), Sarnami Hindoestani of Hindi (32%) en heel soms Javaans (2%). Bij Marokkaanse immigranten die een herkomsttaal verstaan gaat het in iets meer dan de helft om een dialect van het Arabisch (51%) en in iets minder dan de helft om een Berbertaal (43%). Ook onder Irakese immigranten valt de verscheidenheid op. Het grootste deel van hen verstaat het best Arabisch (55%), maar een aanzienlijk deel verstaat beter Koerdisch (35%) en een enkeling Armeens (2%). Sommige talen komen onder meerdere herkomstgroepen voor, zoals (dialecten van) het Arabisch en het Perzisch. In theorie zou dit het contact tussen verschillende herkomstgroepen kunnen bevorderen.
In de meeste groepen lijkt de talenverdeling van de eerste generatie immigranten op die van de tweede generatie immigranten. Een uitzondering daarop vormt de groep met een Chinese migratieachtergrond. De tweede generatie, die in Nederland is opgegroeid, verstaat vaak beter Kantonees (75%) dan Mandarijn (18%) of Wenzhouhua (7%). De eerste generatie daarentegen, waaronder recente immigranten, verstaat vaak beter Mandarijn (56%) dan Kantonees (33%) of Wenzhouhua (3%). Dit heeft waarschijnlijk te maken met de periode van migratie. De ouders van de tweede generatie zijn veelal afkomstig uit Hong Kong, de regio die al lange tijd internationaal georiënteerd is, of zijn gevlucht of nagereisd uit Zhejiang. De huidige eerste generatie omvat vooral mensen die naar Nederland zijn gekomen om te studeren. Zij spreken vaker Mandarijn, omdat de Chinese overheid het gebruik van andere talen ontmoedigt en migratie uit Mandarijn sprekende regio’s minder moeilijk is dan vroeger.
Taalbeheersing
Taal is geen alles-of-niets verhaal. Vandaar dat de laatste onderzoeksvraag gaat over de beheersing van de best verstane herkomsttaal alsmede van het Nederlands. Respondenten is gevraagd of zij moeite ondervinden wanneer ze in deze talen lezen, schrijven of een gesprek voeren. Wederom komt een zeer gevarieerd beeld naar voren (zie figuur 2). Wanneer we naar de eerste generatie immigranten kijken, blijkt dat mensen van Surinaamse of Antilliaanse herkomst weinig moeite ondervinden met het Nederlands, soms zelfs minder dan met een andere herkomsttaal. Nederlands is voor sommigen van hen de moedertaal en voor vrijwel iedereen op school onderwezen. De eerste generatie immigranten uit andere landen ondervindt aanzienlijk meer moeite met het Nederlands. Dat geldt met name voor mensen van Poolse of Chinese herkomst, mogelijk doordat de eerste groep veel tijdelijke en recent gevestigde immigranten omvat en de tweede groep tegen taalkundige barrières aanloopt.
Dit betekent niet dat de eerste generatie vloeiend de talen uit het land van herkomst spreekt. Ongeveer 10 tot 25 procent van de eerste generatie immigranten geeft aan moeite te ondervinden met de best verstane herkomsttaal. Daarbij dient in het achterhoofd gehouden te worden dat sommigen van hen die taal al jarenlang niet of sporadisch hebben gesproken. Alleen mensen van Turkse of Poolse herkomst ervaren zeer weinig moeite met de eigen herkomsttaal. Van deze groepen is bekend dat zij nauwe contacten met het land van herkomst onderhouden.
Wanneer we naar de tweede generatie immigranten kijken, valt op dat zij vrijwel probleemloos Nederlands spreken, ongeacht migratieachtergrond. Dat is niet verrassend als je bedenkt dat zij in Nederland zijn geboren en daar waarschijnlijk hun hele leven hebben gewoond. Hoe vallen deze cijfers te rijmen met hun iets slechtere taalprestaties op school? Dat heeft waarschijnlijk te maken met het meetinstrument. Op school worden analytische taalvaardigheden gemeten, terwijl de enquête hier grotendeels gaat over de afwezigheid van taalproblemen in het dagelijks verkeer. Een goede score op de enquête kwalificeert dus niet per se voor het Groot Dictee der Nederlandse Taal, maar geeft aan dat iemand kan meedraaien in de Nederlandstalige maatschappij.
Ten slotte tonen de cijfers dat de tweede generatie weliswaar een gesprek kan volgen in een herkomsttaal, maar deze taal niet moeiteloos beheerst. Meer dan 35 procent van de mensen met Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse of Chinese ouders ondervindt moeite bij het gebruik van een herkomsttaal. Alleen onder mensen met Turkse ouders ligt dit percentage lager (19%). Deze cijfers wijzen op het bekende verschijnsel dat weinig gebruik van een taal tot een achteruitgang van de taalvaardigheid leidt.
Afsluiting
Nederlanders met een migratieachtergrond vormen een diverse groep. De talen die zij spreken variëren sterk naar herkomstland en generatie. Mensen die naar Nederland zijn geïmmigreerd beheersen hun herkomsttaal vaak beter dan het Nederlands, met uitzondering van mensen uit Suriname of van de Antillen. Hun kinderen hebben een relatief groot begrip van vreemde talen en spreken vrijwel moeiteloos Nederlands. Zolang zij de herkomsttalen echter weinig gebruiken, neemt de beheersing daarvan af. Enerzijds betekent dit een verschraling van de talenrijkdom. Anderzijds is het een teken dat de tweede generatie op de Nederlandse samenleving is gericht.
Bram Hogendoorn, CBS en NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: hogendoorn@nidi.nl
Literatuur
- Dagevos, J. en A. Odé (2011), Inburgering en taal. In: E. Dourleijn en J. Dagevos (red.), Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, pp. 58-80.
- Harmsen, C. (2011), Ruim 51 duizend Chinezen van de eerste generatie in Nederland. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
- Hoff, E. (2015), Language development in bilingual children. In: E.L. Bavin en L.R. Naigles (red.), The Cambridge Handbook of Child Language (2e ed.). Cambridge: Cambridge University Press, pp. 483-503.
- Scheele, A.F., P. Leseman en A.Y. Mayo (2010), The home language environment of monolingual and bilingual children and their language proficiency. Applied Psycholinguistics, 31(1), pp. 117-140.
- Tubergen, F. van en M. Kalmijn (2009), Language proficiency and usage among immigrants in the Netherlands: Incentives or opportunities? European Sociological Review, 25(2), pp. 169-182.