Verhuizen is een gebeurtenis in het leven die relatief veel jongeren meemaken. Ook al zijn het de ouders die de beslissing nemen om te gaan verhuizen, de kinderen moeten wennen aan een nieuw huis of nieuwe buurt, nieuwe vrienden maken en wellicht hun weg zien te vinden op een nieuwe school. Deze veranderingen kunnen van invloed zijn op zowel hun welbevinden als op hun sociale relaties. Door een verhuizing kunnen vriendschappen verloren gaan of bemoeilijkt worden. Maar niet alleen relaties met vrienden worden beïnvloed. Vaak brengt een verhuizing stress met zich mee en kunnen hierdoor ook relaties binnen het gezin op scherp worden gezet.
Vooral voor jongeren, voor wie relaties met vrienden extra belangrijk zijn, kan een verhuizing een negatief effect hebben op het welbevinden. Zo heeft wetenschappelijk onderzoek laten zien dat jongeren die (veel) verhuisd zijn, vaker probleemgedrag vertonen, sociaal-emotionele problemen hebben of het slechter doen op school. Ook hebben jongeren die veelvuldig verhuizen kleinere sociale netwerken dan jongeren die niet zijn verhuisd. Jongeren die veelvuldig verhuizen tijdens hun middelbareschooltijd lijken dus een kwetsbare groep te vormen.
Er zijn echter nog wat open vragen rond dit vraagstuk. Ten eerste is het niet duidelijk of verhuizende jongeren ook echt minder tevreden zijn met hun leven dan vergelijkbare jongeren die niet verhuizen. En of ze zelf ervaren dat ze minder goede relaties hebben met vrienden of gezinsleden. Het is belangrijk om dit te onderzoeken omdat welbevinden en goede relaties met vrienden en het gezin belangrijk zijn voor een gezonde ontwikkeling naar volwassenheid. Een tweede reden om dit te onderzoeken hangt samen met het feit dat veelvuldig verhuizen niet in alle gezinnen even vaak voorkomt. Het zijn vaak jongeren uit kwetsbare, instabiele gezinnen die veelvuldig verhuizen, waardoor de sociale ongelijkheid versterkt kan worden.
Mbo-studenten
Om een redelijk homogene groep jongeren onder de loep te nemen is ervoor gekozen om onderzoek plaats te laten vinden onder mbostudenten (zie kader). Jongeren die een mboopleiding volgen worden vaak onderbelicht in sociaalwetenschappelijk onderzoek, ook al zijn er in Nederland meer mbo- dan hbo- of wo-studenten. Als we naar het schooljaar 2020-2021 kijken, waren er 513 duizend mbo-studenten actief, tegenover 492 duizend hbo-studenten en 345 duizend studenten in het wetenschappelijk onderwijs. Volgens eerder onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Amsterdam Universitair Medisch Centrum (UMC) blijkt dat mbo-studenten zich niet gehoord of gezien voelen door de politiek en de maatschappij. Zoals een mbo-student het onlangs verwoordde voor de NOS: “We worden toch vaak als de domme doelgroep gezien die alleen maar wat met zijn handen kan.” Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat mbostudenten al op de middelbare school meer risico hebben op mentale en gedragsproblemen. Dit kan samenhangen met het feit dat mbo-studenten vaker ouders met een lager opleidingsniveau hebben, uit gezinnen komen met een lagere sociaaleconomische positie of migratieachtergrond, of een instabielere gezinssituatie hebben. Eerder onderzoek heeft laten zien dat het juist vaak gezinnen met een lagere sociaaleconomische positie, migratieachtergrond of instabiliteit zijn die veelvuldig verhuizen en dus een risicogroep vormen. Daarom is het specifiek voor deze groep van belang te achterhalen hoe verhuizen samenhangt met welbevinden en sociale relaties. In dit onderzoek richten we ons daarom speciaal op mbo-studenten.
De ene verhuizing is de andere niet
De situatie waarin een verhuizing plaatsvindt bepaalt uiteraard voor een groot deel de indruk die dit achterlaat op degene die verhuist. Neem bijvoorbeeld de leeftijd waarop de verhuizing plaatsvindt. Jongeren krijgen een verhuizing en alle stress daaromheen bewuster mee dan heel jonge kinderen. Een verhuizing kent een periode van verlies van het oude vertrouwde en een periode van integratie in een nieuwe omgeving.
Voor schoolgaande jongeren kan een verhuizing ook een schoolwisseling met zich meebrengen. Voor jongeren zijn bovendien de sociale contacten buiten het gezin, zoals met vrienden, klasgenoten en leeftijdsgenoten uit de buurt, erg belangrijk voor hun ontwikkeling. Als het gezin verhuist is de kans groot dat juist deze contacten verbroken of bemoeilijkt worden. Om die reden is dit onderzoek speciaal gericht op verhuizingen tijdens de middelbareschooltijd. Na een verhuizing kost het tijd om te wennen aan een nieuwe plek. Ook kost het tijd weer een nieuw sociaal netwerk op te bouwen. Wanneer een jongere veelvuldig verhuist, kan de stress zich opbouwen en heeft de jongere minder kans om te wennen en weer vrienden te maken.
Veelvuldig verhuizen, en vooral wanneer de verhuizingen kort na elkaar plaatsvinden, kan hierdoor negatievere uitkomsten hebben dan een enkele verhuizing. Daarom hebben wij in dit onderzoek niet alleen gekeken of, maar ook hoe vaak een jongere verhuisd is tijdens de middelbareschooltijd.
Wie verhuizen er?
Van de ondervraagde jongeren gaf ruim 20 procent aan één keer verhuisd te zijn tijdens hun middelbareschooltijd (zie figuur 1). Twaalf procent van de jongeren verhuisde twee keer of vaker in deze periode. Schoolwisselingen als gevolg van een verhuizing in de middelbareschooltijd kwamen relatief weinig voor, maar toch gaf bijna een op de vijf jongeren (18 procent) die verhuisd waren tijdens de middelbareschooltijd aan dat zij hierdoor van school moesten veranderen. Dit kan betekenen dat de meeste verhuizingen in onze steekproef verhuizingen over relatief korte afstanden waren, waardoor het niet noodzakelijk was om van school te wisselen.
Wanneer we de aandacht richten op wie er verhuisd zijn tijdens de middelbareschooltijd dan zijn patronen in verhuisgedrag zichtbaar die ook eerder gevonden zijn in de vakliteratuur. Zo verhuisden jongeren uit een samengesteld of éénoudergezin vaker in hun middelbareschooltijd dan jongeren die opgroeien met beide biologische ouders. Ook jongeren uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische positie verhuisden vaker dan jongeren uit de middengroepen. En juist deze jongeren zijn over het algemeen al wat minder tevreden met hun leven en ervaren minder steun vanuit hun gezin, los van of ze een verhuizing hebben meegemaakt of niet. Het kan dus zijn dat eventuele verschillen in het welbevinden of de ervaren steun tussen verhuizers en niet-verhuizers vooral worden veroorzaakt doordat de (veel-)verhuizers opgroeien in gezinnen waar over het algemeen wat meer kans op lager welbevinden en minder steun is en dus niet alleen door de verhuizingen zelf.
Verschillen in welbevinden en steun
Om uit te sluiten dat eventuele verschillen in het welbevinden en de ervaren sociale steun verklaard kunnen worden door de hierboven beschreven verschillen tussen verhuizende en niet-verhuizende gezinnen, hebben we in ons onderzoek rekening gehouden met de gezinssituatie (of jongeren bij beide ouders wonen of dat er sprake is van een andere gezinssamenstelling), de sociaaleconomische positie en eventuele migratieachtergrond van het gezin, de leeftijd en het geslacht van de jongeren.
Wanneer we rekening houden met deze individuele en gezinskenmerken, zien we dat jongeren die veelvuldig verhuizen – twee keer of vaker – tijdens de middelbareschooltijd minder tevreden zijn met hun leven (figuur 2). Op het eerste gezicht lijkt het verschil in welbevinden niet zo groot: jongeren die niet verhuisd zijn tijdens hun middelbareschooltijd geven hun leven gemiddeld een 6,9 en jongeren die twee keer of vaker verhuisd zijn een 6,4. Maar als je bedenkt dat de meeste jongeren hun leven tussen de 6 en de 8 geven, is het verschil van een halve punt substantieel. Er was overigens geen verschil te zien in welbevinden tussen jongeren die niet of maar één keer verhuisd waren. Ook maakte het niet uit of jongeren van school gewisseld waren door de verhuizing, maar dit zou verklaard kunnen worden doordat dit maar zeer weinig jongeren betrof.
Veelvuldig verhuizende jongeren gaven aan minder steun vanuit het gezin te ervaren dan jongeren die maar één keer verhuisd waren (zie figuur 3). Ze ervoeren ook wat minder steun vanuit het gezin dan jongeren die helemaal niet verhuisd waren, maar dit verschil werd verklaard door het feit dat veelvuldig verhuizende jongeren vaker in een instabiele gezinssituatie opgroeien. Veelvuldig verhuizen kan dus stress binnen het gezin veroorzaken, wat de onderlinge relaties niet ten goede komt. Ook zien we dat veelvuldige verhuizers minder steun ervaren van vrienden dan niet-verhuizers. Wellicht hebben jongeren die twee keer of vaker zijn verhuisd tijdens hun middelbareschooltijd minder langdurige of diepgaande vriendschappen dan jongeren die hun hele middelbareschooltijd op één plek wonen. Er waren geen verschillen te zien in de ervaren steun van vrienden of vanuit het gezin tussen jongeren die niet of maar één keer verhuisd waren. Ook wat betreft ervaren steun vonden we geen relatie met het aantal schoolwisselingen.
Conclusie
Mbo-studenten die vaak verhuisd zijn tijdens hun middelbareschooltijd zijn minder tevreden met hun leven en ervaren minder steun vanuit hun vrienden en gezin. Deze resultaten zijn niet uniek voor mbo-studenten. Eerdere internationale onderzoeken onder jongeren van alle opleidingsniveaus vinden soortgelijke resultaten. Mbo-studenten vormen echter een risicogroep wanneer het gaat om welbevinden: deze jongeren komen vaker uit gezinnen met een grotere kans op veelvuldig verhuizen. Al zien we in deze studie dus geen directe aanwijzingen dat de effecten van verhuizen voor mbo-studenten sterker zijn dan wat gelijksoortige onderzoeken vinden voor jongeren van andere opleidingsniveaus, het feit dat mbo-studenten een hogere kans hebben verhuizingen mee te maken, maakt het juist voor deze jongeren relevant. Omdat welbevinden tijdens de overgang naar volwassenheid van groot belang is voor een gezond en gelukkig volwassen leven, is het belangrijk om jongeren die veelvuldig verhuizen goed in de gaten te houden en te steunen waar nodig.
Juul Henkens, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: juul.henkens@nidi.nl
Literatuur
- Kuyvenhoven, J., M. Das en H.A.G. de Valk (2022), Towards a typology of childhood internal mobility: Do children of migrants and non]migrants differ? Population, Space and Place, 28(2), e2515.
- Henkens, J.H.D., M. Kalmijn en H.A.G. de Valk (2022), The relation between adolescent internal mobility and life satisfaction in emerging adulthood, NIDI Working Paper. The Hague: NIDI-KNAW.
- Spruijt, P., M.J. Dedding, N.S. Goedhart en A. Verweij (2022), Beter monitoren van mentale gezondheid bij mbo-studenten. Bilthoven/Amsterdam: RIVM/UMC.