Hoe jonger, hoe beter is de conclusie van onderzoekers van het Centraal Planbureau. Het is een belangrijke extra reden om te streven naar kortere asielprocedures.
SANDER GERRRITSEN, MARK KATTENBERG & SONNY KUIJPERS
In 2014 en 2015 steeg het aantal vluchtelingen dat asiel aanvroeg in Nederland sterk, wat gemeenten en de Rijksoverheid voor grote uitdagingen stelde. De arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen is namelijk zwak en blijft achter bij die van andere migranten of autochtone Nederlanders. Volgens internationaal onderzoek moet de oorzaak onder andere gezocht worden in hun onderwijspositie die slecht aansluit bij de eisen van de Nederlandse arbeidsmarkt. En uit ander onderzoek is gebleken dat hoe later een arbeidsmigrant een land binnenkomt, hoe lager het gevolgde onderwijsniveau en hoe slechter de integratie op de arbeidsmarkt. Maar geldt dat ook voor vluchtelingen? En zo ja, hoeveel maakt een extra jaar later binnenkomen dan uit voor je onderwijsprestaties? Is er een kritische leeftijdgrens waarna binnenkomen nog schadelijker is dan daarvoor? Antwoorden op dit type vragen zijn relevant voor het onderwijsbeleid, bijvoorbeeld als de kans op een diploma sterk daalt vanaf een bepaalde binnenkomstleeftijd. Maar het onderzoek kan ook interessante inzichten geven voor de huidige asielprocedure. Immers, de helft van de asielkinderen komt via gezinshereniging binnen, en deze kinderen kunnen pas binnenkomen als minimaal één van de ouders een verblijfsvergunning krijgt (en derhalve vergunninghouder wordt). Als de asielprocedure voor een van de ouders wordt verkort, wordt daarmee ook de asielprocedure voor hun kinderen korter en uiteindelijk zou dit ook een snellere integratie mogelijk maken.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft daarom de invloed van binnenkomstleeftijd op de onderwijsprestaties van jonge vluchtelingen met een verblijfstatus (vergunninghouders) bestudeerd. In dit artikel zullen we deze groep voor kort aanduiden als ‘vluchtelingen’ (dus vluchtelingen zonder verblijfstatus worden niet bestudeerd). Het onderzoeken van deze vraag is geen sinecure en dat blijkt ook uit de literatuur over de effecten van binnenkomstleeftijd voor de categorie van arbeidsmigranten. Een simpele vergelijking tussen (arbeidsmarkt)integratie van migranten van verschillende binnenkomstleeftijden zegt niet alles over het effect van de binnenkomstleeftijd. Het probleem is namelijk dat deze migranten niet per se onderling vergelijkbaar zijn. Neem bijvoorbeeld een migrant die op 5-jarige leeftijd vanuit Joegoslavië naar Nederland is gekomen in de jaren negentig. Als hij of zij vergeleken wordt met een migrant die op 12-jarige leeftijd uit Somalië is gekomen, dan hoeven verschillen in hun onderwijsniveau niet veroorzaakt te worden door het verschil in binnenkomstleeftijd, maar kunnen zij net zo goed te danken zijn aan het verschil in herkomstland. We hanteren daarom een aanpak uit de wetenschappelijke literatuur waarbij broertjes en zusjes met elkaar vergeleken worden. Deze methode is eerder ook succesvol toegepast bij studies naar de invloed van binnenkomstleeftijd voor arbeidsmigranten.
Onderzoek minderjarige vluchtelingen
Dit onderzoek heeft betrekking op vluchtelingen die tussen 1995 en 1999 in Nederland aankwamen en die bij binnenkomst twintig jaar of jonger waren. Om de invloed van binnenkomstleeftijd zuiver te meten, vergelijken we kinderen binnen hetzelfde gezin. Zij verschillen immers in de leeftijd waarop ze Nederland binnenkwamen, maar delen dezelfde gezinskenmerken en -omstandigheden die kunnen doorwerken op hun integratie binnen Nederland. Denk hierbij aan de timing van de migratie, de culturele achtergrond van de familie, de intelligentie en voorkeuren van de ouders, of bijvoorbeeld aan de duur van de asielprocedure en de regio van herkomst. Deze opzet betekent uiteraard dat we geen uitspraken kunnen doen over kinderen uit eenkindgezinnen, en ook niet over de alleenstaande minderjarige vluchtelingen, dus de kinderen waarvan de ouders niet naar Nederland zijn meegekomen.
Via de gegevensbestanden van de Immigratieen Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hebben we alle jongeren achterhaald die zich tussen 1995 en 1999 als vergunninghouder in Nederland hebben geregistreerd. Hun onderwijsprestatie meten we tot en met 2015, beginnend vanaf 2001, via het al dan niet behaald hebben van een hoger-onderwijsdiploma (wetenschappelijk onderwijs of hbo) op 25-jarige leeftijd. Voor de dataset die in het onderzoek is gebruikt zijn alle kinderen geselecteerd die 20 jaar of jonger waren bij binnenkomst en die minimaal één broer of zus hadden die ook 20 jaar of jonger was. De dataset bestaat dan uit bijna 7.000 jonge vluchtelingen, verdeeld over ruim 2.800 gezinnen. Iets minder dan de helft van hen is vrouw. De meeste vluchtelingen zijn gevlucht uit Afghanistan of Irak (meer dan 50 procent van onze dataset), gevolgd door voormalig Joegoslavië en Iran. Deze 7.000 personen vormen ongeveer 23 procent van alle vluchtelingen van 20 jaar of jonger in die periode. In figuur 1 staat het aantal in onze dataset waargenomen personen per binnenkomstleeftijd . In de dataset zitten relatief veel vluchtelingen met een binnenkomstleeftijd tussen de 6 en 16 en minder vluchtelingen met een binnenkomstleeftijd jonger dan 6 of ouder dan 16. Merk op dat in de gebruikte dataset geen personen zitten die op 3-jarige leeftijd of jonger naar Nederland zijn gekomen. Dit heeft te maken met het feit dat we de onderwijsprestaties op 25-jarige leeftijd meten, en deze variabele slechts beschikbaar is tot 2015. Een persoon die op 3-jarige leeftijd in 1995 is binnengekomen, is 25 jaar in 2016. En daar waren dus (nog) geen gegevens over beschikbaar. Een persoon die op 4-jarige leeftijd in 1995 is binnengekomen, is 25 in 2015. Daar hebben we wel gegevens over.
Kans op diploma hoger onderwijs
Uit het onderzoek blijkt dat vluchtelingen die op jongere leeftijd binnenkomen, significant vaker een hoger-onderwijsdiploma halen dan hun oudere broer of zus. De kans op het hebben van een hbo- of wo-diploma daalt met ongeveer 3,6 procentpunt voor elk jaar dat een vluchteling later binnenkomt. Als voorbeeld: een vluchteling die op 8-jarige leeftijd Nederland is binnengekomen, heeft een gemiddeldekans van 24 procent om een hoger-onderwijsdiploma te halen (ter vergelijking: de gemiddelde kans op een hoger-onderwijsdiploma voor een autochtone Nederlander is ongeveer 30 procent). Voor zijn drie jaar oudere broer die op 11-jarige leeftijd is binnengekomen is de kans dan lager, namelijk 13 procent (=24- 3*3,6) om een dergelijk diploma te halen.
Dit effect van 3,6 procentpunt daling is min of meer constant: de kans op een hoger- onderwijsdiploma neemt praktisch lineair af naarmate men ouder wordt, en er zijn dus geen specifieke leeftijdsgroepen die sterk afwijken van dit patroon. Dit betekent dat we ook geen ‘kritische leeftijd’ hebben gevonden waarna de onderwijsprestaties sterk verslechteren. Deze conclusie blijft overeind als gekeken wordt naar de kans om ingeschreven te staan bij een hoger-onderwijsinstelling, het type diploma binnen het voortgezet onderwijs of het aantal jaar (nominaal) dat onderwijs gevolgd wordt.
Aanvullende analyses laten zien dat de invloed van de binnenkomstleeftijd sterker is voor meisjes dan voor jongens. Figuur 2 laat de onbewerkte data zien. De kans op het halen van onderwijsdiploma is bij elke binnenkomstleeftijd hoger voor meisjes dan voor jongens, maar neemt ook sterker af met de binnenkomstleeftijd. Als we dit verschil statistisch testen, dan blijkt het binnenkomstleeftijdseffect voor meisjes ook echt significant sterker te zijn dan voor jongens. Een mogelijke reden hiervoor die in de literatuur wordt genoemd is dat migrantenmeisjes meer dan jongens door hun familie beschermd worden. Hierdoor komen ze mogelijk minder in contact met de samenleving in hun herkomstland (meisjes worden bijvoorbeeld thuis gehouden in plaats van dat ze naar school gaan). In dat geval maakt een jaar eerder binnenkomen in Nederland voor meisjes meer uit, omdat zij in de Nederlandse samenleving minder beschermd worden dan in het land van herkomst (meisjes gaan bijvoorbeeld vanwege de leerplicht in Nederland een jaar eerder naar school).
Figuur 3 splitst de diplomakans uit naar herkomstland. In deze figuur wordt de kans weergegeven voor mensen uit Afghanistan, Irak, voormalig Joegoslavië en de overige landen tezamen. Ondanks de verschillen in niveaus in de kans op een hoger-onderwijsdiploma, nemen we hier hetzelfde patroon waar voor alle groepen: hoe lager de binnenkomstleeftijd, hoe hoger de kans op een diploma. Uit statistische tests blijkt dat het effect van binnenkomstleeftijd niet statistisch significant verschilt met het land van herkomst; anders gezegd het maakt voor de kans op het behalen van een hoger-onderwijsdiploma niet significant uit waar de vluchteling vandaan komt.
Beleidsimplicaties
De binnenkomstleeftijd van jonge vluchtelingen is van grote invloed op hun onderwijsprestaties. Deze bevinding heeft belangrijke consequenties omdat onderwijs sterk de kans beïnvloedt op later arbeidsmarktsucces en daarmee ook de toekomstige sociaaleconomische positie van vluchtelingen. Dit onderstreept het belang om onderwijs een prominente rol te geven binnen het asielbeleid en om de toegankelijkheid van het onderwijs te vergroten, vooral voor kinderen die op latere leeftijd binnenkomen. Volgens de Onderwijsraad kan dit bijvoorbeeld door de inzet van schakelklassen en door vluchtelingen onderwijs te geven op brede scholen, omdat dit de doorstroom kan bevorderen.
Een aantal recente beleidsinitiatieven heeft dit inzicht al overgenomen en richt zich reeds op de in- en doorstroom van vluchtelingen binnen het onderwijs. Een gebrekkige beheersing van het Nederlands maakt het bijvoorbeeld moeilijk om te bepalen op welk onderwijsniveau een vergunninghouder thuishoort. Er zijn daarom diverse initiatieven gestart die proberen de taalbeheersing van de vergunninghouder beter inzichtelijk te maken, zoals het gebruik van doorstroomprofielen voor anderstaligen op het mbo. Ook zijn er samenwerkingsinitiatieven en schakelprogramma’s waardoor vluchtelingen eenvoudiger kunnen wisselen van type onderwijsinstelling of binnen onderwijsinstellingen. Daarnaast ontvangen scholen in het primair onderwijs sinds ongeveer twee jaar extra geld voor tweedejaars nieuwkomers. Deze initiatieven verbeteren mogelijk de onderwijsprestaties van vluchtelingen, maar hun effectiviteit is nog niet onderzocht.
Tot slot zijn de resultaten van het onderzoek relevant voor de Nederlandse asielprocedure. Ongeveer de helft van de vluchtelingen die als kind ons land binnenkomt, doet dit via gezinshereniging. Deze vluchtelingen zouden gebaat zijn bij een kortere duur van de asielprocedure, omdat gezinshereniging nu pas mogelijk is als één van hun ouders een verblijfsvergunning heeft. Ons onderzoek laat zien dat de kans dat deze kinderen een diploma in het hoger onderwijs behalen toeneemt naarmate zij op jongere leeftijd ons land binnenkomen. Dus hoe korter de asielprocedure van de ouders, hoe jonger hun kinderen zijn bij binnenkomst en hoe groter de kans dat zij onderwijs op een hoger niveau afronden.
Sander Gerritsen, Centraal Planbureau, e-mail: S.B.Gerritsen@cpb.nl
Mark Kattenberg, Centraal Planbureau, e-mail: M.A.C.Kattenberg@cpb.nl
Sonny Kuijpers, Centraal Planbureau, e-mail: S.Kuijpers@cpb.nl
Literatuur
- Gerritsen, S., M.A.C. Kattenberg en S. Kuijpers (2019),
- The impact of age at arrival on education and mental health, CPB Discussion Paper, Den Haag: Centraal Planbureau.
- Onderwijsraad (2017),
- Vluchtelingen en onderwijs. Naar een efficiëntere organisatie, betere toegankelijkheid en hogere kwaliteit, Den Haag: Onderwijsraad.