Om dit uitstelgedrag, dat overigens niet alleen in ons land voorkomt (zie tabel), te verklaren, wordt vaak gewezen op de slechte economische positie van jongvolwassenen. De economische crisis van 2008/2009, de flexibilisering van de arbeidsmarkt, de stagnatie van de inkomens, de oplopende studieschulden, de krappe huizenmarkt, de coronacrisis en – recentelijk – de hoge inflatie hebben de economische positie van jonge mensen onder druk gezet. De slechte economische omstandigheden zorgen er vervolgens voor dat jongvolwassenen ervoor kiezen om het krijgen van een eerste kind uit te stellen, verwachten demografen. Maar is het inderdaad zo dat vrouwen en mannen in een slechtere economische positie het krijgen van kinderen uitstellen?
Vaak wordt verwacht dat een stabiele baan en een hoog inkomen de financiële hulpbronnen en de economische zekerheid bieden die mensen willen hebben voordat ze aan kinderen beginnen. Ook kan een gunstige economische positie helpen bij het vervullen van andere voorwaarden voor het ouderschap, zoals het vinden van een partner en een geschikte woning. Tegelijkertijd kan een goede economische positie een barrière vormen bij het krijgen van kinderen, bijvoorbeeld doordat mensen met een goede baan er meer op achteruit gaan als ze stoppen met werken of minder gaan werken om voor een kind te zorgen. Dit laatste lijkt vooral te spelen bij vrouwen.
Arbeidsmarktpositie
Vrouwen met een vast arbeidscontract hebben de grootste kans om moeder te worden blijkt uit figuur 1. Deze figuur laat zien wie van de personen in het onderzoek de grootste kans had om een eerste kind te krijgen gegeven hun arbeidsmarktpositie negen maanden daarvoor (zie kader). Bij mannen is de kans om een eerste kind te krijgen het grootst onder zzp’ers, daarna volgen mannen met een vaste baan. Het hebben van een tijdelijk in plaats van een vast contract verlaagt de kans op een eerste kind met zo’n 8 procent bij mannen en met zo’n 20 procent bij vrouwen. Het lijkt er dus op dat vooral bij vrouwen het hebben van een tijdelijk contract samenhangt met uitstel van het krijgen van een eerste kind.
De kleinste kans om vader of moeder te worden vinden we onder mannen en vrouwen die niet werken. Maar binnen de groep niet-werkenden bestaan grote verschillen, die samenhangen met het type uitkering dat mensen ontvangen. Mannen en vrouwen met een WW-uitkering krijgen maar iets minder vaak een kind dan mannen en vrouwen met een tijdelijk contract. Het ontvangen van een bijstandsuitkering of een ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkering hangt daarentegen samen met een sterke afname van de kans om moeder of vader te worden. De maandelijkse kans dat ontvangers van een bijstandsuitkering of een ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkering een eerste kind krijgen bedraagt bij zowel mannen als vrouwen ongeveer de helft van de kans onder vaste werknemers. Het lijkt er dan ook op dat het ook bij de niet-werkenden vooral de mannen en vrouwen in de minst gunstige economische positie zijn die het krijgen van kinderen uitstellen.
De rol van inkomen
Niet alleen de werksituatie speelt een rol in de beslissing om een kind te krijgen, ook de hoogte van het inkomen doet ertoe. Mannen met een hoog inkomen hebben een grotere kans om vader te worden dan mannen met een laag inkomen (zie figuur 2). Bij inkomens boven de 1500 euro per maand stijgt de kans dat mannen een eerste kind krijgen min of meer gelijkmatig met hun inkomen. Dit effect is vrij groot: mannen met een inkomen van meer dan 3000 euro per maand krijgen negen maanden later meer dan twee keer zo vaak een kind als mannen met een inkomen van tussen de 1000 en 1500 euro.
Bij vrouwen zien we een minder duidelijke relatie tussen het inkomen en de kans op een eerste kind. Vrouwen met een inkomen van onder de 1000 euro per maand hebben de grootste kans om moeder te worden, wat aangeeft dat een hoger inkomen bij vrouwen mogelijk een barrière vormt bij het krijgen van kinderen. Wellicht kan dit worden verklaard doordat het in Nederland nog steeds gebruikelijk is voor vrouwen om parttime te gaan werken zodra ze moeder worden. Dit betekent namelijk dat vrouwen met een middenof hoog inkomen meer inkomen zullen moeten inleveren wanneer ze een eerste kind krijgen dan vrouwen met een laag inkomen. Tegelijkertijd zijn de inkomenseffecten bij vrouwen een stuk kleiner dan bij mannen en zijn er weinig verschillen tussen vrouwen in de inkomensgroepen boven de 1000 euro per maand.
Langetermijneffecten
Tot nu toe zijn alleen de effecten van de huidige arbeidsmarkt- en inkomenspositie op het krijgen van een eerste kind besproken. Het lijkt echter waarschijnlijk dat ook de arbeidsmarkt- en inkomenservaringen van mensen in het verleden van invloed zijn op de beslissing om vader of moeder te worden. Om dit te onderzoeken, is gekeken of personen sinds ze hun opleiding verlieten voor langere periodes (in totaal meer dan 20 procent van de tijd) werkloos zijn geweest. Daarnaast is gemeten of zij sinds het verlaten van hun opleiding een inkomen hadden van gemiddeld minder dan 1500 euro per maand. Figuur 3 toont de resultaten van deze analyses, waarbij personen gegroepeerd zijn op basis van de combinatie van hun huidige positie en hun ervaringen in het verleden. De resultaten laten zien dat mannen en vrouwen die in het verleden werkloos zijn geweest of een laag inkomen hadden, ook in het heden een kleinere kans hebben om een eerste kind te krijgen. Dit is zowel het geval voor personen die inmiddels een betere economische positie hebben bereikt als voor personen die nog steeds werkloos zijn of een laag inkomen hebben. Dit bevestigt het idee dat de beslissing om een kind te krijgen de uitkomst is van een proces dat zich over een langere periode van de levensloop afspeelt. Een gunstige economische situatie helpt daarin bij het opbouwen van financiële middelen en bij het vervullen van andere voorwaarden voor het krijgen van een kind, zoals een stabiele partnerrelatie en een geschikte woning. Ook het inkomen dat vrouwen in het verleden verdienden helpt hierbij en vormt – anders dan bij het huidige inkomen – geen obstakel om moeder te worden.
Regel en uitzondering
In Nederland bestaat een sterke samenhang tussen het hebben van een gunstige economische positie en de geboorte van een eerste kind. Allereerst willen zowel mannen als vrouwen een baan hebben – het liefst met een vast contract – voordat ze een eerste kind krijgen. Daarnaast moet er voldoende inkomen beschikbaar zijn. Personen die niet aan deze voorwaarden voldoen, stellen het ouderschap uit. Dit is niet alleen zo voor personen die zich nu in een ongunstige economische positie bevinden, maar ook voor mannen en vrouwen met ervaringen met werkloosheid en lage inkomens in het verleden. De slechte economische positie van sommige jongvolwassenen kan daarmee ook in de toekomst bijdragen aan een verdere stijging van de leeftijd waarop mannen en vrouwen aan kinderen beginnen. De gevonden relaties zijn vrij sterk, wat aangeeft dat de ongunstige economische situatie van jongvolwassenen inderdaad een belangrijke verklaring vormt voor het uitstel van ouderschap. Toekomstig onderzoek moet laten zien of dit uitstel uiteindelijk ook tot afstel – en daarmee een hogere mate van kinderloosheid – leidt.
Er is echter één uitzondering op de algemene bevinding dat een gunstige economische positie samengaat met een grotere kans om een eerste kind te krijgen. Vrouwen met een laag inkomen blijken op de korte termijn namelijk wat vaker moeder te worden dan vrouwen met een midden- of hoog inkomen. De Nederlandse resultaten wijken hierin af van recente bevindingen in Scandinavische landen, waar vrouwen met hogere inkomens juist vaker een eerste kind krijgen. Mogelijk spelen de Nederlandse gewoonte dat vrouwen parttime gaan werken zodra ze moeder worden en de minder goede kinderopvangvoorzieningen hier een rol: moeilijkheden in het combineren van fulltime werk met het moederschap zorgen er dan voor dat vrouwen met hogere inkomens het krijgen van kinderen uitstellen. Het is wel de vraag hoe dit de komende jaren verandert. De toenemende arbeidsduur van vrouwen en de plannen van het kabinet om de kinderopvang betaalbaarder te maken kunnen potentieel een deel van de obstakels wegnemen voor vrouwen met hoge inkomens om moeder te worden.
Daniël van Wijk, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: wijk@nidi.nl
Literatuur
- Chkalova, K. en R. van Gaalen (2017), Flexibele arbeid en de gevolgen voor relatie- en gezinsvorming: Eindrapportage. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
- Loozen, S. en R. Kloosterman (2019), Opvattingen over de timing van het ouderschap. Statistische Trends.
- Miettinen, A. en M. Jalovaara (2020), Unemployment delays first birth but not for all. Life stage and educational differences in the effects of employment uncertainty on first births. Advances in Life Course Research, 43, 100320.
- Wijk, D. van en K. Chkalova (2020), Minder geboorten door studie en flexwerk? Statistische Trends.
- Wijk, D. van, H. de Valk en A. Liefbroer (2022), Economic precariousness and the transition to parenthood: A dynamic and multidimensional approach. European Journal of Population, 38 (3), pp. 457-483.