Foto: Roel Wijnants / Flickr

De integratieparadox in Nederland

MARIEKE BRAAT & FRANK VAN TUBERGEN | 25 april 2025 | DEMOS jaargang 41, nummer 4 - april 2025
Door toegenomen migratie is de Nederlandse samenleving in de afgelopen decennia sterk veranderd van samenstelling. Deze demografische verschuiving leidt regelmatig tot verhitte discussies over hoe goed migranten en hun kinderen integreren in Nederland. Steeds weer klinkt het geluid door dat de integratie onvoldoende is. Maar klopt dat wel? En wie is eigenlijk verantwoordelijk voor een geslaagde integratie?

Weinig onderwerpen liggen momenteel zo gevoelig als de integratie van migranten en hun kinderen. In het najaar van 2024 ontstond hierover opnieuw discussie na onrusten in Amsterdam tussen aanhangers van voetbalclub Maccabi Tel Aviv en Amsterdamse jongeren. Verschillende politici noemden de onrusten het gevolg van een ‘integratieprobleem’; de Amsterdamse jongeren die verantwoordelijk waren voor het geweld zouden veelal een migratieachtergrond hebben, en “met hun rug naar de Nederlandse samenleving” staan – aldus premier Schoof.

Het woord ‘integratie’ heeft in het maatschappelijke en politieke debat vaak een sterke normatieve lading. Er wordt gesproken over integratie als ‘geslaagd’ of juist ‘onvoldoende’, waarbij migranten meer zouden ‘moeten’ integreren. Het idee van mislukte integratie stelt dat de kinderen van migranten (de ‘tweede generatie’), hoewel ze in Nederland geboren en opgegroeid zijn en hier onderwijs hebben genoten, net zo weinig geïntegreerd zouden zijn als hun ouders (‘eerste generatie’). Achter dit idee gaat een belangrijke aanname schuil: dat de verantwoordelijkheid voor integratie bij migranten en hun kinderen ligt.

Terwijl integratie in maatschappelijke en politieke discussies vaak wordt gezien als een kenmerk dat alleen mensen met een migratieachtergrond betreft, beschouwen wetenschappers integratie als een proces tussen verschillende groepen in de samenleving. Integratie betekent volgens hen dat verschillen tussen nieuwkomers en mensen die er al langer wonen worden overbrugd. Daarom kijken zij ook naar het gedrag en de houding van mensen zonder migratieachtergrond. Volgens deze benadering neemt integratie toe als de ongelijkheid tussen migranten en niet-migranten afneemt, en wanneer zij vaker met elkaar in contact komen. Integratie is dus een tweezijdige proces: het verbetert als migranten de Nederlandse taal leren en zich verbonden voelen met Nederland en verzwakt als mensen met een migratieachtergrond worden gediscrimineerd en daardoor bijvoorbeeld moeilijker werk kunnen vinden.

In dit artikel bespreken we hoe het ervoor staat met de integratie in Nederland, bekeken vanuit zowel migranten als mensen zonder migratieachtergrond.

Heeft Nederland een integratieprobleem?

Om iets te kunnen zeggen over hoe het met de integratie in Nederland gesteld is, is het goed om eerst vast te stellen wat we precies onder integratie verstaan. In wetenschappelijke studies wordt een onderscheid gemaakt tussen structurele en sociaal-culturele integratie. Structurele integratie gaat over het verminderen van ongelijkheid tussen mensen met en zonder migratieachtergrond, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs of werk. Sociaal-culturele integratie gaat over hoeveel contact verschillende groepen met elkaar hebben, maar ook over delen van normen, waarden en een gemeenschappelijke taal.

Wat klopt er van de bewering dat jongeren uit migrantengezinnen – de tweede generatie – net zo weinig geïntegreerd zouden zijn als hun ouders? Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt juist dat de tweede generatie een veel betere structurele positie heeft dan hun ouders. De jongeren die in Nederland opgroeien in gezinnen met Turkse of Marokkaanse ouders, maken op vele vlakken een sprong vooruit. Zo hebben zij een hoger opleidingsniveau dan hun ouders: rond de 30 procent van de Turkse en Marokkaanse tweede generatie (tussen 25 tot 45 jaar) heeft een hbo of wetenschappelijke opleiding afgerond, terwijl het overgrote deel van hun ouders hooguit basisonderwijs heeft. Ook op de arbeidsmarkt hebben kinderen van migranten een gunstigere positie dan hun ouders: de arbeidsparticipatie van deze groep is in de afgelopen tien jaar bovendien sterk gestegen. Hoewel daarmee niet alle verschillen met niet-migranten zijn overbrugd, zijn deze wel kleiner geworden.

Naast deze toegenomen structurele integratie, is de tweede generatie ook sterker sociaal-cultureel geïntegreerd dan hun ouders. Zij beheersen de Nederlandse taal beter – misschien vanzelfsprekend maar zeker niet onbelangrijk. Uit ons eigen onderzoek en uit studies van onder meer het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt bovendien dat de tweede generatie meer sociale contacten en vriendschappen heeft met mensen zonder migratieachtergrond dan hun ouders. Ook identificeren zij zich vaker als ‘Nederlander’ dan hun ouders, en komen hun normen en waarden meer overeen met die van mensen zonder migratieachtergrond. Kortom, ook sociaal-cultureel staat de tweede generatie dichter bij niet-migranten dan hun ouders.

Discriminatie

Maar hoe zit het met de andere kant van integratie, waarin juist mensen zonder migratieachtergrond een rol spelen? Een belangrijk onderzoeksveld richt zich op discriminatie op grond van herkomst. Het vaststellen van discriminatie is echter lastig. Want hoe weet je of iemand afgewezen wordt voor een baan vanwege discriminatie of vanwege gebrek aan vaardigheden?

Een bewezen methode om dit te onderzoeken is het versturen van meerdere, vergelijkbare sollicitatiebrieven voor dezelfde vacature. De brieven krijgen fictieve namen: één brief krijgt willekeurig een naam die typisch geassocieerd wordt met migranten, terwijl een andere brief een typisch ‘Nederlandse’ naam krijgt. Belangrijk hierbij is dat alle fictieve sollicitanten in Nederland geboren zijn en dezelfde kwalificaties en werkervaring hebben. Als blijkt dat kandidaten met Nederlandse namen systematisch vaker worden uitgenodigd voor een gesprek, wijst dat op discriminatie op basis van herkomst.

Dit soort experimenteel onderzoek wordt al tientallen jaren uitgevoerd in Nederland en andere westerse landen. Steeds weer blijkt uit dit onderzoek dat discriminatie niet alleen aanzienlijk is, maar ook op veel verschillende terreinen voortkomt. Niet alleen op de arbeidsmarkt, maar ook het vinden van stageplekken, in de rechtspraak, bij het aanvragen van een hypotheek en in het uitgaansleven lopen mensen met een migratieachtergrond tegen discriminatie uitsluiting aan. Studies laten bovendien zien dat discriminatie de afgelopen decennia in westerse landen, waaronder Nederland, niet minder is geworden.

Ook andere signalen wijzen erop dat de uitsluiting van migrantengroepen nog steeds bestaat. In het publieke debat klinkt steeds vaker een kritisch of zelfs vijandig geluid over immigratie, migranten en de islam – een ontwikkeling die in Nederland en andere westerse landen aan invloed heeft gewonnen. Dit heeft geleid tot grotere spanningen tussen bevolkingsgroepen. Ons eigen onderzoek laat zien dat een aanzienlijk deel van migranten en hun kinderen in Europa, vooral moslims, te maken heeft met ongepast gedrag, zoals kwetsende opmerkingen of agressie.

De integratieparadox

Lange tijd gingen wetenschappers uit van de vooronderstelling dat migranten die meer ge integreerd zijn, ook positiever denken over Nederland. Vooral hoogopgeleide migranten en de tweede generatie zouden zich meer thuis voelen, meer vertrouwen hebben in de overheid en vaker vinden dat migranten eerlijk worden behandeld. Deze ‘succesvolle’ migranten spreken immers beter Nederlandse, hebben vaker gemengde relaties en staan sterker op de arbeidsmarkt dan lager opgeleide migranten en de eerste generatie.

Uit onderzoek blijkt echter dat deze veronderstelling niet blijkt te kloppen. Neem bijvoorbeeld hoe migranten denken over discriminatie op grond van migratieachtergrond. Figuur 1 laat zien hoe sterk deze percepties verschillen tussen twee uitersten qua opleidingsniveau: mensen met ten hoogste basisonderwijs en zij die een hbo- of wodiploma hebben. Tegen de verwachting in zijn het juist hoger opgeleide migranten die vaker vinden dat discriminatie veel voorkomt in Nederland. Vooral binnen de Turkse migrantengroep is dit verschil groot: slechts 2 procent van de mensen met maximaal basisonderwijs vindt dat discriminatie in Nederland (zeer) vaak voorkomt, terwijl dit onder mensen met een hbo- of universitaire opleiding 34 procent is.

Figuur 1. Opvatting dat discriminatie van personen met een migratieachtergrond in Nederland (zeer) vaak voorkomt, naar opleiding en herkomstgroep, personen van 15 jaar en ouder, 2020 (in procenten)

We zien hetzelfde patroon als we de tweede generatie vergelijken met hun ouders (zie figuur 2). Hoewel jongeren van de tweede generatie alom worden gezien als meer geïntegreerd dan hun ouders, zijn zij het die van mening zijn dat discriminatie vaak voortkomt in Nederland. Vooral bij mensen van Iraanse en Somalische herkomst is dit generatieverschil groot: jongeren van de tweede generatie migranten vinden twee keer zo vaak als hun ouders dat discriminatie veel voorkomt in Nederland. Ook bij kinderen van Surinaamse, Marokkaanse en Turkse migranten leeft sterker dan bij hun ouders het idee dat discriminatie in Nederland een groot probleem is.

Figuur 2. Opvatting dat discriminatie van personen met een migratieachtergrond in Nederland (zeer) vaak voorkomt, naar generatie en herkomstgroep, personen van 15 jaar en ouder, 2020 (in procenten)

Ook uit andere gegevens blijkt hetzelfde beeld. Zo geven jongeren uit de tweede generatie veel vaker aan dan hun ouders dat zij zich niet goed vertegenwoordigd voelen door het Nederlandse parlement. Daarnaast heeft de tweede generatie minder vertrouwen in de Nederlandse regering dan de eerste generatie.

Deze schijnbaar tegenstrijdige situatie, waarin beter geïntegreerde migranten juist méér discriminatie en uitsluiting ervaren, staat bekend als de ‘integratieparadox’. Er zijn verschillende verklaringen voor deze paradox. Een belangrijke verklaring is dat hoger opgeleide migranten zich meer bewust zijn van sociale ongelijkheid en discriminatie. Door hun betere kennis van de Nederlandse taal en de samenleving herkennen zij sneller wanneer ze worden uitgesloten of ongelijk worden behandeld. Bovendien hebben hoger opgeleide migranten vaker contact met mensen zonder migratieachtergrond, zoals op het werk of in de buurt, wat de kans op het ervaren van discriminatie vergroot – niet alleen bij henzelf, maar ook in de samenleving als geheel.

Door hun hogere opleidingsniveau en betere kennis van de Nederlandse taal herkennen jongeren uit de tweede generatie discriminatie en ongelijkheid sneller. Maar ook hun referentiekader speelt hierbij een belangrijke rol. Migranten van de eerste generatie vergelijken hun positie in Nederland vaak met hoe hun situatie zou zijn geweest in hun land van herkomst. Meestal valt die vergelijking positief uit, want ze zijn juist naar Nederland gekomen voor betere kansen. Hun kinderen maken echter een andere vergelijking: zij vergelijken zichzelf vooral met hun klasgenoten en collega’s zonder migratieachtergrond. Door dit andere referentiepunt zijn jongeren van de tweede generatie zich sterker bewust van achterstelling en ongelijke behandeling dan hun ouders.

Conclusie

Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de kinderen van migranten – de tweede generatie – steeds meer integreren. Dit geldt zowel op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt als op sociaal-cultureel vlak. Toch ervaren veel migranten tegelijkertijd discriminatie, ook – en vooral – wanneer zij sociaal en economisch gezien goed geïntegreerd zijn. Vooral hoger opgeleide migranten en jongeren van de tweede generatie voelen zich vaker uitgesloten en slecht vertegenwoordigd dan hun ouders of lager opgeleide migranten. Zij zijn zich het sterkst bewust van de negatieve opvattingen over migranten en van ongelijke kansen in de samenleving.

Hoewel politici vaak roepen om meer integratie – en hierbij de verantwoordelijkheid met name bij migranten en hun kinderen neerleggen – is het nog maar de vraag wat integratie uiteindelijk oplevert voor migranten én voor de samenleving als geheel. Het ervaren van discriminatie heeft niet alleen negatieve gevolgen voor de mentale gezondheid van migranten zelf, maar tast bovendien hun vertrouwen in de Nederlandse overheid aan. Wanneer integratie dus eenzijdig wordt gezien als iets dat alleen migranten moeten doen, ervaren juist hoger opgeleide jongeren uit de tweede generatie niet alleen feitelijke discriminatie en achterstelling, maar ook een gebrek aan erkenning van Nederlanders zonder migratieachtergrond.

Marieke Braat, Universiteit van Amsterdam, e-mail: mpbraat@gmail.com
Frank van Tubergen, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen/Universiteit Utrecht, e-mail: tubergen@nidi.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.