Foto: wgbieber / pixabay

Bevolkingsimplosie: een reëel perspectief?

HARRY VAN DALEN, CASPER VAN EWIJK & SANDER MUNS | 27 juni 2025 | DEMOS jaargang 41, nummer 6 - juni 2025
De vrees groeit in sommige landen dat zij een bevolkingsimplosie mee zullen maken. Maar hoe reëel is dat? Op basis van Eurostat-projecties tot het jaar 2100 is een dergelijk scenario van sterke krimp mogelijk door een lager kindertal dan wel wanneer migratie geen rol meer speelt. Het gevolg zal niet alleen een structurele bevolkingskrimp zijn maar ook een nog sterker vergrijzende samenleving.

De laatste jaren doen steeds meer verhalen de ronde over een geboortecrisis met een krimpende bevolking of zelfs een ‘bevolkingsimplosie’ als gevolg. Het is een regelmatig terugkerend onderwerp in de nationale en internationale pers en in extremere kringen wordt gesproken over een ‘demografische winter’. Een bevolkingsimplosie is ongeveer het spiegelbeeld van de jaren zestig en zeventig, toen men juist bevreesd was voor een bevolkings­explosie en onhoudbare geboortecijfers in ontwikkelingslanden. Halverwege de jaren zestig piekte de groei van de wereldbevolking. In 1968 verwoordde de Amerikaanse ecoloog Paul Ehrlich zijn zorgen hierover in het boek The Population Bomb. Honderden miljoenen zouden sterven van honger als er niet snel ingegrepen zou worden. En daarmee was de toon in het publieke debat gezet. Die zorgen sijpelden in 1972 door in het rapport van de Club van Rome, waar Ehrlich overigens deel van uitmaakte. Sinds die tijd is het tempo van de bevolkingsgroei alleen maar gedaald; de wereldbevolking groeit nog wel maar in een steeds langzamer tempo. De consequenties voor milieu en klimaat van de groeiende wereldbevolking, waar toen voor gewaarschuwd werd, zijn echter wel tastbaar. Momenteel omvat de wereldbevolking 8,2 miljard inwoners. Van een bevolkingsexplosie is echter geen sprake meer. Integendeel, nu wordt steeds vaker gesproken over een bevolkingsimplosie. Structurele bevolkingskrimp zou echter een betere omschrijving zijn omdat demografische processen zich in de regel langzaam voltrekken.

In dit artikel willen we aan de hand van bevolkingscijfers (zie kader) over het verleden en de toekomst het schrikbeeld van een bevolkingsimplosie en vergrijzing voor Nederland en Europa tegen het licht houden. Is het een reële mogelijkheid? En wat zou dit mogelijkerwijs betekenen voor de houdbaarheid van de verzorgingsstaat wanneer de verhouding tussen actieve en inactieve bevolking uit balans raakt?

Een blik op Europese bevolkingsgroei

Een blik op het verleden van de bevolkingsgroei in de EU krijgt meer diepgang door de basisprincipes van demografische boekhoudkunde in acht te nemen. Bevolkingsgroei vindt plaats door (1) natuurlijke groei – het aantal levend geboren kinderen minus het aantal overledenen – en (2) netto migratie – het saldo van immigratie en emigratie. Als we naar figuur 1 kijken, waar de Europese bevolkingsgroei is afgebeeld alsook de onderliggende drijvende krachten, dan wordt een aantal zaken duidelijk. Allereerst vertoont de natuurlijke groei vanaf 1960 een duidelijk dalende trend. Dit hangt samen met het dalende kindertal (per vrouw) in Europa. Zo rond 1995 tot ongeveer 2015 is de natuurlijke bevolkingsgroei in de buurt van het nulpunt en de laatste tien jaar zien we duidelijk een verdere neergang. Daarnaast zien we dat de component van netto migratie op Europees niveau tot halverwege de jaren tachtig rond de nul procent schommelde, daarna is het saldo voortdurend positief. Met andere woorden, de Europese Unie (EU) kreeg vanaf die tijd de status van immigratieregio. Vele Europese landen kregen te maken met immigratie van buiten de EU onder meer maar zeker niet uitsluitend vanwege vluchtelingenstromen (denk aan Syrië en Oekraïne). Maar ook arbeids- en studiemigratie en gezinshereniging spelen zeker in ons land een grote rol in het positieve migratiesaldo.

Figuur 1. Totale bevolkingsgroei in de Europese Unie uiteengerafeld naar natuurlijke bevolkingsgroei en netto migratieb, 1960-2023 (per 1.000 personen)

De dalende natuurlijke bevolkingsgroei is tezamen met het toenemende belang van immigratie een belangrijk gegeven als men na wil denken over mogelijke toekomstige ontwikkelingen. De totale bevolkingsgroei is over de gehele periode positief, met uitzondering van de coronajaren, toen de natuurlijke groei sterk terugviel door de oversterfte vanwege het coronavirus en migratiebewegingen getemperd werden. Grofweg kan men zeggen dat voor de eerste helft van de tijdlijn in figuur 1 de bevolkingsgroei vooral rustte op natuurlijke groei en voor de tweede helft van de tijdlijn op netto immigratie. Dit beeld is voor de meeste EU-landen van toepassing en zeker ook voor Nederland, waar netto migratie vanaf de jaren tachtig over het algemeen positief is geweest.

Toekomst bevolkingsgroei Nederland

Om een goed beeld te krijgen van de verre toekomst tot het jaar 2100 schetsen we op deze plek de toekomst van Nederland zoals berekend door Eurostat in haar bevolkings­prognoses. In figuur 2 presenteren we het waargenomen verleden vanaf 1960 tot 2023, alsook de verbeelde toekomstontwikkeling (basis­prognose) en een aantal varianten dat de gevoeligheid van de prognose laat zien wanneer een van de veronderstellingen rond geboorte, sterfte of migratie wordt veranderd.

Figuur 2. Bevolkingsontwikkeling Nederland, verleden en toekomst 1960-2100, vanaf 2023 basisprognose en prognosevariantena van Eurostat

Volgens de basis­prognose voor Nederland neemt de bevolking nog licht toe tot 2050 en blijft deze daarna hangen op een niveau iets onder de 19 miljoen inwoners om vanaf rond 2080 langzaam terug te zakken tot 18,3 miljoen in 2100. De varianten rond deze basis­prognose geven aan hoe gevoelig de prognose is voor andere veronderstellingen. Een hogere netto immigratie leidt tot een grotere bevolking van 20,2 miljoen en een lager sterftecijfer tot 18,6 miljoen inwoners in 2100. Het perspectief van een bevolkingskrimp tekent zich duidelijk af als we veronderstellen dat de netto migratie of het kindertal lager uitpakt, maar vooral in de variant waarin de netto migratie op nul is gesteld voor alle toekomstige jaren. Met andere woorden, de internationale component van bevolkingsgroei wordt in deze variant uitgeschakeld en wat we zien is hoe de bevolking zich ontwikkelt als alleen de natuurlijke groei vrij spel krijgt. Het eindresultaat is een bevolkingsniveau van 12,7 miljoen inwoners in 2100. Als beide ontwikkelingen (minder kinderen en nul migratie) tegelijk plaatsvinden (niet afgebeeld), komt het perspectief van een implosie duidelijker in beeld.

Voor de 27 Europese lidstaten samen (EU27, niet afgebeeld) zijn de effecten van verschillende varianten van de prognose vergelijkbaar met die van Nederland, behalve voor de mate van krimp. Waar Nederland in de basis­prognose nog een bijna gelijkblijvend inwonertal laat zien, is er in de EU27 sprake van een forse krimp: van 451 miljoen in 2023 naar 419 miljoen in 2100. Dit is een daling van 7 procent tegenover een lichte stijging van 2 procent in Nederland. Met de varianten ‘geen migratie’ en ‘lager kindertal’ komt de bevolking van de EU27 in 2100 zelfs uit op 354 respectievelijk 295 miljoen personen (een daling van 22% en 35%).

Gevolgen voor grijze druk

Deze mogelijke ontwikkelingen in kindertal, sterfte en migratie in de bevolkingsgroei hebben gevolgen voor de omvang én samenstelling van de bevolking van de toekomst. De bevolkings­omvang is al in figuur 2 verbeeld, maar de samenstelling is van groter belang voor sociale voorzieningen (denk aan AOW) waar de verhouding tussen jong en oud van groot belang is. En indirect zullen demografische veranderingen ook weer via (pensioen)besparingen en ontsparingen hun invloed uitoefenen op de economische groei en de kapitaalmarktrente. Figuur 3 laat zien dat de grijze druk – in dit geval de verhouding tussen 65-plussers ten opzichte van de potentiële beroeps­bevolking van 15-64 jaar – sterk stijgt: van 31 procent in 2022 tot 58 procent in 2100. Die stijging wordt nog eens versterkt in het extreme scenario waar de netto migratie op nul wordt gesteld over de gehele periode. Zonder migratie, wanneer de natuurlijke bevolkings­groei de enige drijvende kracht is, veroudert de bevolking sterk(er). De invloed van nul-migratie op de grijze druk wordt bijna geëvenaard door het scenario van een daling van het geboortecijfer (een permanente daling van ongeveer 1,6 naar 1,3 kinderen per vrouw).

Figuur 3. Ontwikkeling van de grijze druk (65+/15-64 jaar) in Nederland, 2022-2100, basisprognose en prognosevarianten van Eurostat (in procenten)

De invloed van verschillende demografische varianten op de grijze druk in Nederland en de EU is samengevat in de tabel. Hieruit blijkt dat de bovenstaande algemene conclusie overeind blijft, en de effecten van de varianten voor Nederland in overeenstemming zijn met de gemiddelde effecten op EU27-niveau.

Grijze druk in de Europese Unie en Nederland (verhouding 65+/15-64 jaar, in %), 2022 versus 2100 (verandering grijze druk t.o.v. basisprognose tussen haakjes)

Toch kunnen er binnen Europa grote verschillen optreden en dat heeft vooral te maken met het feit dat sommige landen, zoals Spanje en Italië, al jaren te maken hebben met een sterk gedaald kindertal. De vergrijzing in die landen is nu al zichtbaar in grijze druk-indicatoren. En ook hier leidt een variant van de prognose met een lager kindertal tot een sterkere bevolkingsvergrijzing. De grijze druk in landen als Spanje en Italië is in de basis­prognose duidelijk hoger dan het Europees gemiddelde met percentages van 70 en 71 voor het jaar 2100. Met een lager kindertal stijgt die druk naar 80, respectievelijk 81 procent in 2100. In het scenario waarin de internationale migratie totaal wegvalt zal de grijze druk stijgen naar 86 procent voor Spanje en 83 procent voor Italië. Met andere woorden, tegenover 10 65-plussers staan in het jaar 2100 12 personen die tot de potentiële beroepsbevolking behoren. Ter vergelijking, in 2022 was die verhouding nog 10 op 30.

Tot slot, bij dit soort verhoudings­getallen zoals de ‘grijze druk’ past de relativering dat in veel Europese landen de pensioenleeftijd verhoogd is of wordt. In het geval van Nederland is de AOWleeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Door de pensioenleeftijd te koppelen aan de levens­verwachting (en dus de ontwikkeling van sterftecijfers) wordt de invloed van de stijgende levens­verwachting op de grijze druk sterk beperkt. Dat geldt uiteraard niet voor de ontwikkeling in het geboortecijfer en zoals men hierboven ziet heeft een 20 procent lager kindertal een aanzienlijk grotere impact dan bijvoorbeeld de verlenging van de levens­verwachting met twee jaar. Het zijn weliswaar onvergelijkbare grootheden, maar het zijn beide geen onvoorstelbare veranderingen.

Conclusies

Is een bevolkings­implosie nu een reëel perspectief of niet? Volgens de basis­rognose van Eurostat is eerder een gematigde groei dan wel stagnatie de meest waarschijnlijke uitkomst voor Nederland. Maar met een voorspellings­­termijn van 75 jaar waarin er veel kan veranderen is het beter om ook in scenario’s te denken. En de bevolkings­­scenario’s van Eurostat laten zien dat vooral een dalend kindertal en een lagere netto migratie – en in het extreme geval een netto migratie van nul – de Nederlandse bevolking aanmerkelijk tot zeer sterk zullen doen dalen. Hoe waarschijnlijk een permanent laag kindertal dan wel het wegvallen van de internationale migratie is blijft dan de hamvraag. Het huidige kindertalcijfer van 1,4 kinderen per vrouw wordt sterk beïnvloed door de huidige ontwikkelingen in de samenleving, zoals een krappe woningmarkt en precaire arbeidsmarktpositie voor jongvolwassenen. Of dit 75 jaar lang zo blijft is moeilijk voor te stellen, maar zelfs als deze ontwikkeling in kindertal 5 of 10 jaar voortduurt dan laat dit langdurig zijn sporen na in de leeftijdsopbouw van een bevolking. Het andere element dat een sterke krimp kan veroorzaken is het scenario van een permanente netto-migratie van nul. De consequentie van een dergelijke ontwikkeling zal een versterkte bevolkings­krimp zijn met een navenante sterke vergrijzing van de bevolking. Ook hier geldt dat een dergelijk scenario moeilijk voorstelbaar is. Het laat echter wel zien dat als landen het alleen van hun natuurlijke bevolkings­groei moeten hebben, krimp en een versterkt vergrijzings­proces onvermijdelijk zijn.

Harry van Dalen, NIDI-KNAW / Rijksuniversiteit Groningen en Tilburg University, e-mail: dalen@nidi.nl
Casper van Ewijk, Netspar, Tilburg University, e-mail: C.vanEwijk@tilburguniversity.edu
Sander Muns, Sociaal en Cultureel Planbureau en Tilburg University, e-mail: s.muns@scp.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.