De kwetsbaarheid van single-zijn als anderen een gezin stichten

AART LIEFBROER | 28 februari 2025 | DEMOS jaargang 41, nummer 2 - februari 2025
De meeste mensen richten zich op een gezin in de levensfase tussen hun 30ste en 45ste levensjaar. Maar dat betekent niet dat single-zijn dan een uitzondering is. De helft van de huidige 45- tot 49-jarigen heeft ten dele of heel die bewuste periode zonder een partner doorgebracht. Vooral de permanente singles en zij die na scheiding single zijn gebleven doen het economisch en sociaal minder goed dan leeftijdsgenoten die permanent met een partner hebben samengeleefd.

Het aantal mensen dat niet met een partner samenwoont (hierna singles genoemd) neemt toe. Zo woonde volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek in 2000 22 procent van de 35-jarigen zonder een partner, was dit in 2020 gestegen naar 29 procent en zal het in 2040 naar verwachting op 31 procent liggen. Ondanks deze stijging is er in wetenschap en beleid relatief weinig aandacht voor singles, zeker gedurende de levensfase waarin veel mensen een gezin stichten. Zo kwamen vier politieke partijen vorig jaar nog met het voorstel het gezin wettelijk te beschermen in de grondwet. Dat is opmerkelijk, aangezien het aantal singles tussen de 30 en 45 jaar toeneemt en het een potentieel kwetsbare groep betreft. Ze hebben bij voorbeeld geen partner om de kosten van het huishouden mee te delen en met hun inkomen is het vaak ook moeilijk om een woning te kopen. Het vorig jaar gehouden onderzoek ‘Levenslopen in Nederland’, onderdeel van de internationale ‘Generations and Gender Survey’ (GGS – zie kader, rechts/onder), geeft meer inzicht in de ontwikkeling in de leefsituatie van singles.

Hoeveel singles zijn er?

Voor alle personen die tussen de 45 en 49 jaar oud zijn, zijn we nagegaan of ze tussen hun 30ste en 45ste voor kortere of langere tijd zonder een partner hebben gewoond. Het blijkt dat de helft (51%) van deze personen voor kortere of langere tijd single is geweest. Gemiddeld woonden zij tussen hun 30ste en 45ste gedurende acht jaar zonder een partner. Maar de ene single is de andere niet. Daarom delen we elk van de singles in op basis van hun single-‘loopbaan’. Een eerste groep singles kunnen we karakteriseren als de ‘uitstellers’. Dit zijn personen die op hun dertigste nog niet met een partner samenleven, maar dat pas na hun 30ste gaan doen, en vervolgens tot hun 45ste onafgebroken met een partner blijven wonen. Het gaat hier om een derde van de singles, en zij wonen tussen hun 30ste en 45ste gemiddeld vier jaar alleen. Een tweede groep singles zijn diegenen die tussen hun 30ste en 45ste een relatie-ontbinding meemaken, maar vervolgens na enige tijd weer met een nieuwe partner gaan samenwonen. Deze zogenoemde ‘frictie-singles’ maken 16 procent van het totaal aantal singles uit, en zij wonen tussen hun 30ste en 45ste gemiddeld ruim vier jaar zonder een partner. Een derde groep zijn personen die een relatie-ontbinding hebben meegemaakt en niet voor hun 45ste opnieuw met een partner zijn gaan samenwonen (de zogenoemde ‘post-scheiding singles’). Dat kan gaan om een officiële scheiding, maar ook om het stoppen met het samenwonen met een partner. Het gaat om 22 procent van de singles en zij leven tussen hun 30ste en 45ste gemiddeld ruim zeven jaar als single. De vierde groep zijn diegenen die tussen 30 en 45 permanent single zijn geweest. Zij leven tussen hun 30ste en 45ste uiteraard 15 jaar als single. Het gaat hierbij om 30 procent van de singles.

Europese vergelijking

Zijn dit soort percentages nu hoog of laag? Om daar een antwoord op te vinden biedt een vergelijking van de Nederlandse cijfers met andere Europese landen uitkomst. Het internationale onderzoek van de GGS is tot op heden in meer dan tien Europese landen gehouden. In figuur 1 wordt het aandeel singles in Nederland, in andere Europese landen en het gemiddelde van alle twaalf in het onderzoek betrokken landen weergegeven. Ook het percentage uitstellers, frictie- singles, post-scheiding singles en permanente singles in de diverse landen is afgebeeld in het figuur. Nederland zit met 51 procent personen die ooit single zijn geweest tussen hun 30ste en 45ste duidelijk boven het ‘Europese’ gemiddelde van 47 procent. In verhouding met het ‘Europees’ gemiddelde kent Nederland wat minder frictie-singles en juist wat meer uitstellers en permanente singles. Het hoogste aandeel singles vinden we in het Verenigd Koninkrijk. Daar heeft bijna 60 procent van de 45- tot 49-jarigen tussen hun 30ste en 45ste korter of langer als single gewoond. Ook de Scandinavische landen laten een hoog percentage singles zien. Net als in Nederland start men daar laat met samenwonen en komt scheiding relatief veel voor. Lagere percentages singles vinden we in Duitstalige landen en in het oosten van Europa. Het laagste percentage singles (38%) vinden we in Kroatië.

Figuur 1. Percentage 45-49 jarigen dat tussen hun 30ste en 45ste ooit single is geweest, naar type single

Hoe kwetsbaar zijn singles?

Om na te gaan hoe kwetsbaar singles mogelijk zijn, zijn we per type single nagegaan hoe ze er tussen hun 45ste en 49ste sociaaleconomisch en sociaal-emotioneel voor staan. We vergelijken ze met leeftijdsgenoten die tussen hun 30ste en 45ste voortdurend met een partner hebben samengewoond. Ook vergelijken we de Nederlandse situatie met die voor het ‘Europese’ gemiddelde van de twaalf in het onderzoek opgenomen landen.

Een eerste indicatie van mogelijke kwetsbaarheid is het eigenwoningbezit (zie figuur 2a). Woningbezitters hebben veelal een betere kwaliteit woning en lagere woonlasten dan huurders. Voor de twaalf in het onderzoek betrokken Europese landen geldt dat 88 procent van de personen die tussen hun 30ste en 45ste jaar nooit single zijn geweest een eigen woning bezit. Voor mensen die wel single zijn geweest ligt dit beduidend lager. Het is 80 procent voor uitstellers, 73 procent voor frictie-singles, 60 procent voor post-scheiding singles en 57 procent voor hen die permanent single waren tussen hun 30ste en 45ste. Singles zijn dus duidelijk kwetsbaarder dan niet-singles op dit punt. De meest kwetsbare singles zijn vooral degenen die permanent single zijn of die na een scheiding single zijn gebleven. Maar ook uitstellers en frictie-singles doen het duidelijk minder goed dan niet-singles. Ditzelfde patroon is zichtbaar in Nederland, maar de verschillen zijn hier duidelijk groter dan gemiddeld in Europa. Uitstellers verschillen weinig van niet-singles (87 versus 91%), maar frictie-singles (66%), personen die na een scheiding single zijn gebleven (43%) en vooral permanente singles (34%) hebben een veel lagere kans om tussen hun 45ste en 49ste een eigen woning te hebben. In Nederland is het voor singles duidelijk moeilijker om op de woningmarkt een eigen huis te bemachtigen dan elders in Europa.

Figuur 2. Sociaaleconomische situatie van 45-49 jarigen naar hun single-‘loopbaan’ tussen hun 30ste en 45ste, Nederland vergeleken met gemiddeld in Europa

Een tweede indicatie van mogelijke kwetsbaarheid is de tevredenheid met de inkomenssituatie (zie figuur 2b). In de GGS is gevraagd hoe makkelijk of moeilijk men het vindt om rond te komen van het totale maandelijkse inkomen van het huishouden waarin men woont, met antwoorden lopend van ‘heel moeilijk’ (1) tot ‘heel makkelijk’ (6). In Europa ligt het antwoord van de meeste groepen zo rond de 4 (‘vrij gemakkelijk’), maar zij die single zijn geworden na een scheiding zitten tussen ‘vrij gemakkelijk’ en ‘een beetje moeilijk’ in. Permanente singles doen het iets beter, mogelijk doordat zij al veel langer gewend zijn aan het levenspeil van personen zonder een partner. Het patroon in Nederland is zeer vergelijkbaar met het ‘Europees’ gemiddelde. Wel ligt in Nederland de tevredenheid van alle groepen net iets hoger dan gemiddeld in Europa.

Een derde indicatie van mogelijke kwetsbaarheid is de mate waarin personen zich gelukkig voelen (zie figuur 3a). Men kon de eigen gemoedstoestand rapporteren op een schaal lopend van ‘zeer ongelukkig’ (0) tot ‘zeer gelukkig’ (10). Over het geheel genomen voelen Nederlanders zich iets gelukkiger dan het Europese gemiddelde. Mensen die tussen hun 30ste en 45ste altijd met een partner hebben gewoond geven zichzelf in Nederland een 8,0, terwijl dit gemiddeld in Europa een 7,8 is. In Europa als geheel zijn het vooral personen die na een scheiding single zijn geworden en personen die permanent single zijn die een lager geluksgevoel laten zien (7,0 en 6,8 in vergelijking met 7,8 voor hen die nooit single waren). In Nederland zijn de verschillen wat kleiner, maar ligt het geluksniveau toch ook duidelijk lager voor frictie-singles (7,6), personen die single zijn geworden na scheiding (7,5) en vooral voor permanente singles (7,2).

Figuur 3. Sociaal-emotionele situatie van 45-49 jarigen naar hun single-‘loopbaan’ tussen hun 30ste en 45ste , Nederland vergeleken met gemiddeld in Europa

Eenzaamheid vormt de laatste indicatie voor kwetsbaarheid (zie figuur 3b). Op basis van hun antwoorden op zes vragen krijgen mensen een score van ‘niet eenzaam’ (0) tot ‘zeer eenzaam’ (6). Wat ten eerste opvalt is dat Nederlanders gemiddeld veel minder eenzaam zijn dan andere Europeanen. Het is zelfs zo dat de eenzaamheidsgevoelens in Nederland het laagste zijn van alle in dit onderzoek betrokken landen. Daarnaast valt op dat de verschillen in Nederland relatief klein zijn. Alleen personen die permanent single zijn en, verrassend genoeg, de zogenoemde frictiesingles hebben iets hogere eenzaamheidsscores.

Meer aandacht voor singles?

Bijna de helft van de personen die nu tussen de 45 en 49 jaar oud zijn heeft een belangrijk deel van hun leven tussen hun 30ste en 45ste als single doorgebracht. Dat is opmerkelijk, gezien het feit dat dit toch vaak als de levensfase wordt gezien waarin men met een partner samenwoont en kinderen krijgt. En hoewel het single-zijn natuurlijk niet de oorzaak hoeft te zijn voor verschillen tussen singles en niet-singles op sociaaleconomisch en sociaal-emotioneel vlak, is het wel opmerkelijk dat deze singles het slechter doen op de woningmarkt en wat betreft gevoelens van eenzaamheid en geluk dan de niet-singles. Dat roept de vraag op of er niet meer aandacht zou moeten zijn voor de leefsituatie van singles. De lagere geluks- en hogere eenzaamheidsscores suggereren dat het bij hen veelal niet zozeer gaat om mensen die uit principe ervoor kiezen om niet met een partner samen te leven, maar vooral om personen die – door toeval of tegenspoed – in een dergelijke situatie terecht zijn gekomen. Deze groepen singles hebben in ieder geval een relatief slechte uitgangssituatie voor de latere levensfase, aangezien ze nauwelijks meer tijd hebben om opgelopen achterstanden op sociaaleconomisch en sociaal-emotioneel vlak goed te maken. Meer aandacht voor hun leefsituatie lijkt dus op haar plaats.

Aart Liefbroer, NIDI-KNAW en Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: liefbroer@nidi.nl

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.