De Tweede Kamerverkiezingen komen eraan en in de strijd om de kiezer draait het niet alleen om het schrijven van een programma, maar ook om het communiceren van de boodschap zodat deze bij potentiële kiezers landt. In de aanloop naar de verkiezingen is het de kunst om aan verschillende groepen de boodschap op verschillende manieren te verkondigen. Of men beperkt zich en heeft maar één groep en derhalve ook maar één boodschap. Zo richten DENK en 50PLUS zich op een demografische groep, respectievelijk Nederlanders met een migratie-achtergrond en ouderen. Daarnaast zijn er ook partijen die traditiegetrouw jongeren aanspreken, denk aan GroenLinks. In de concurrentie om de kiezer zijn er echter meer groepen die zich bekommeren om de ouderen, jongeren en migranten en de vraag is derhalve welke aantrekkingskracht de politieke partijen uitoefenen op verschillende demografische groepen. Welke partij vindt men sympathiek of juist niet? Zijn er duidelijke onderscheidende groepen te ontdekken voor partijen of zijn er nog volkspartijen die een bindende kracht vormen voor alle groepen? Om daarachter te komen worden voor dit artikel data gebruikt die tussen december 2019 en maart 2020 zijn verzameld (zie kader rechts).
Sympathie voor partijen
Voor iedere partij is de vraag aan alle respondenten gesteld hoe sympathiek men deze partij vindt en op basis van dat antwoord is bezien in welke mate sociaal-demografische kenmerken van invloed zijn. Vinden bijvoorbeeld vrouwen meer dan mannen een bepaalde partij sympathiek? Dat is ook bekeken voor andere kenmerken te weten leeftijd, niet-westerse migratieachtergrond, en onderwijsniveau. De tabel bevat het totale beeld aan profielen waarbij een plus staat voor een kenmerk waar een partij iets sympathieker wordt gevonden dan de referentiecategorie (de werkende man van middelbare leeftijd met een middelbare opleiding), en een min iets onsympathieker; een nul duidt op niet statistisch significante effecten. Op die manier krijgt men een profiel van partijen die soms de stereotypen rond partijen bevestigen maar soms ook weer ontkrachten. De sympathie voor de VVD kent bijvoorbeeld geen uitgesproken verschillen naar leeftijd of geslacht, maar mensen in een zwakke, afhankelijke positie, zoals werklozen en arbeidsongeschikten, hebben een duidelijke afkeer van deze partij. Die afhankelijkheid speelt ook een rol bij partijen die nu of in het recente verleden regeringsverantwoordelijkheid hebben gedragen: VVD, CDA, CU, PvdA en D66. Men ziet bij werklozen en arbeidsongeschikten dat deze partijen op veel minder sympathie (twee en in enkel geval drie minnen) kunnen rekenen dan werknemers.
De sympathie voor partijen als GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren (PvdD) is bij vrouwen hoger dan onder mannen. Wellicht komt dat omdat deze partijen in het recente verleden ook veel vrouwelijke leiders en Kamerleden hebben gehad en ook nu weer veel vrouwen hoog op de kieslijst hebben staan. Leeftijd speelt een grote rol bij GroenLinks (GL), de PvdD en uiteraard 50PLUS. Jongeren en jongvolwassenen (18-34 jaar) vinden GL en PvdD duidelijk sympathieker dan mensen van middelbare leeftijd. Beide partijen hebben een sterke belangstelling voor het milieu, hetgeen jongeren wellicht meer aanspreekt. Ouderen (55-plus) hebben duidelijk meer sympathie dan andere leeftijdsgroepen voor de ‘pensioenpartij’ 50PLUS. Het feit dat deze partij zich presenteert als belangenbehartiger voor ouderen in een tijd waarin het pensioenlandschap stevig wordt verbouwd zal daaraan bijdragen. Echter, voor bepaalde partijen kunnen ouderen minder sympathie opbrengen. De PVV en Forum voor Democratie (FvD) worden door 55-plussers veel onsympathieker gevonden dan door respondenten van middelbare leeftijd. Ook van het opleidingsniveau gaat een sterk effect uit bij de meeste partijen. Gevestigde partijen, zoals VVD, D66, en CDA kennen een sterke aantrekkingskracht onder hoogopgeleiden en trekken in mindere mate laagopgeleiden aan. Omgekeerd is de sympathie voor de PVV sterker onder laagopgeleiden en stoot deze partij hoogopgeleiden af. Dit geldt in mindere mate voor de sympathie voor het FvD. Speelt ook migratieachtergrond een rol? Dit kan een factor van belang zijn omdat de groep niet-westerse migranten in onze samenleving omvangrijk is (ongeveer 14% van de bevolking in 2020). De sterke sympathie onder migranten voor DENK ligt voor de hand. Of die voorkeur na het vele geruzie binnen de partij nog steeds zo is zal moeten blijken. Voorts speelt migratieachtergrond een rol bij de sympathie voor GL en SP. Opvallender is wellicht dat niet-westerse migranten geen afkeer hebben van Forum voor Democratie, terwijl men die afkeer wel duidelijk voelt voor de PVV. Beide partijen keren zich tegen de multiculturele samenleving en de zogenoemde ‘massa-immigratie’, maar de PVV doet dat blijkbaar minder omfloerst dan FvD.
Aantrekkingskracht naar leeftijd en opleiding
De sympathie voor een partij hoeft niet te betekenen dat men ook op een partij stemt. Om te zien of de sympathieën naar kenmerken ook sporen met het (potentiële) stemgedrag worden twee belangrijke kenmerken onder de loep genomen: opleiding en leeftijd. In figuur 1 is de stemvoorkeur uitgebeeld naar leeftijdsgroepen als er verkiezingen zouden plaatsvinden op het moment waarop men de vragenlijst invulde. Om te zien of een partij representatief is voor de bevolking is de verdeling op landelijk niveau naar leeftijdsgroepen weergegeven. GL en D66 trekken veel jongeren en partijen als PvdA, CDA en 50PLUS veel ouderen.
Als we naar de stemvoorkeur naar opleiding kijken in figuur 2 dan valt op dat de hoger opgeleiden een sterke voorkeur hebben voor D66, op de voet gevolgd door VVD, GL en PvdD. In historisch perspectief is dit wel opvallend. Vroeger had de PvdA immers de naam een partij voor intellectuelen te zijn; tegenwoordig heeft blijkbaar D66 de voorkeur. Lager opgeleiden hebben een uitgesproken voorkeur voor PVV, SP en 50PLUS. FvD trekt niet buitengewoon veel laagopgeleiden aan, maar wel een brede middencategorie en relatief weinig hoogopgeleiden. Misschien is het wel opvallender dat de meeste partijen niet meer echt ‘volks’ zijn, in de zin dat zij een goede afspiegeling vormen van hoog en laag in de maatschappij. Afgemeten aan het landelijk gemiddelde (onderaan figuur 2) komen alleen CDA en de PvdA nog in die buurt. Daar staat weer tegenover dat zij beide een vergrijsde achterban delen en qua omvang ook een veel kleinere achterban dan in het verleden kennen.
Links of rechts?
Tot slot is de vraag gesteld of en in welke mate dezelfde factoren bepalen hoe links of rechts de kiezer zichzelf ziet. Het meest opvallende is dat hoger opgeleiden, vooral universitair geschoolden, een sterke neiging naar links hebben. Daarnaast valt op dat vrouwen een sterkere voorkeur voor links hebben dan mannen, evenals respondenten met een migratieachtergrond. Leeftijd heeft in weerwil van het beeld – hoe ouder hoe conservatiever – niet een robuust effect op de links-rechtsoriëntatie. Om het beeld met de partijkeuze te completeren biedt figuur 3 een inzicht in hoe de match tussen partijen en hun mogelijke kiezers uitpakt. Wederom is hier de stemvoorkeur gebaseerd op de vraag op welke partij men zou stemmen als de verkiezingen op het moment van de peiling (begin 2020) zouden plaatsvinden.
Hoewel het afgelopen jaar vaak is gesproken over hoe links de partijen zijn geworden, is dat beeld niet terug te vinden in de oriëntatie van de aanhangers. Zo kwam premier Rutte in een Kamerdebat over de coronacrisis van april vorig jaar nog met de ferme uitspraak “We zijn natuurlijk een land dat in de kern diep-socialistisch is.” Uit de figuur blijkt dat de Nederlandse kiezer weinig op heeft met een extreem “rechts” wereldbeeld, en eigenlijk ook niet extreem-links of “diep socialistisch” is. De gemiddelde kiezer schommelt rond het midden – een tikkeltje behoudend – waarbij D66 het midden nog het dichtst benadert.
Stuifzand?
Hoewel deze informatie een kijkje biedt op de beleving van de Nederlandse kiezer, geeft dit uiteraard geen houvast voor een betrouwbare voorspelling van de verkiezingsuitslagen. Meer dan in andere jaren lijken daarbij onzekerheden een grote rol te gaan spelen. Partijen, denk aan DENK, FvD en 50PLUS, die ruzie en scheuringen kennen vormen uiteraard een bron van onzekerheid die weer de nodige verschuivingen kan opleveren. Maar men moet ook de onzekerheden rond de coronacrisis en de nasleep daarvan niet uitvlakken. Met evenveel gemak kan dit een bron van onrust en onbehagen zijn waarbij oppositiepartijen, zowel links als rechts, garen kunnen spinnen. Omgekeerd, kan het gebruik van het vaccin perspectief bieden op een terugkeer naar een normale samenleving, hetgeen de bestaande regeringspartijen stemmenwinst zou kunnen opleveren. Er blijft genoeg te speculeren over de verkiezingsuitslagen, want eigenlijk is het Nederlandse politieke landschap niet zozeer “diep socialistisch” maar, zoals de socioloog Kees Schuyt het eens kenschetste, een “stuifzandsamenleving”.
Harry van Dalen, NIDI-KNAW, Rijksuniversiteit Groningen, en Tilburg University, e-mail: dalen@nidi.nl
Literatuur
- Dalen, H.P. van, A. Klamer en K. Koedijk (2015), Het gekantelde wereldbeeld van economen, Me Judice, 16 maart 2015.
- Schuyt, K. (2005), De stuifzandsamenleving, Meulenhoff, Amsterdam.