Hoe geloof ons denken over het huwelijk beïnvloedt

27 september 2019 | DEMOS jaargang 35, nummer 8 - september 2019
De kerk speelt in het dagelijks leven van Nederlanders een steeds kleinere rol. Betekent dit dat het geloof ook minder invloed uitoefent op onze opvattingen over bijvoorbeeld het huwelijk? Dat is nog maar de vraag. Ook als je niet gelooft, werkt dit toch door in je opvattingen: hoe religieuzer de omgeving, hoe traditioneler men – gelovigen én ongelovigen – over het huwelijk denkt.

Ook als je niet gelooft, werkt dit toch door in je opvattingen: hoe religieuzer de omgeving, hoe traditioneler men – gelovigen én ongelovigen – over het huwelijk denkt.

AART LIEFBROER & ARIEKE RIJKEN

In Nederland, en voor een deel ook West-Europa, behoren steeds minder mensen tot een christelijke geloofsgemeenschap. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) liep het percentage Nederlanders dat lid is van een kerkgenootschap tussen 1983 en 2016 terug van 49 naar 28. Ook het percentage Nederlanders dat minstens één keer per maand naar de kerk gaat liep terug, van 29 naar 17. Velen bezoeken op z’n hoogst nog met Kerst of Pasen de kerk, en men trekt zich minder aan van religieuze voorschriften. Maar er zijn ook tegentrends waar te nemen. In een aantal Oost-Europese landen is de religiositeit juist toegenomen na de ineenstorting van het communisme. Zo nam het percentage Russen dat zich als behorend tot de Orthodoxe Kerk beschouwt toe van 37 in 1991 tot 71 in 2015. En in West-Europese landen heeft – als gevolg van de komst van migranten – de islam zich als een ‘nieuwe’ godsdienst gevestigd. Voor demografen is godsdienst interessant, omdat gelovigen zich op demografisch vlak gemiddeld anders gedragen dan niet-gelovigen. Zo trouwen christenen vaker dan niet-christenen, scheiden ze juist minder vaak, en krijgen ze gemiddeld wat meer kinderen. Deze verschillen worden vaak toegeschreven aan het belang dat in christelijke leerstellingen wordt gehecht aan het huwelijk. Als gelovigen deze leerstellingen serieus nemen, dan denken ze wellicht positiever over het huwelijk dan niet-gelovigen– en negatiever over demografische gedrag dat het belang van het huwelijk lijkt te ontkennen, zoals ongehuwd samenwonen en scheiden. In een Europees-breed onderzoek is nagegaan hoe sterk en op welke manier het christelijk geloof samenhangt met opvattingen over zulk gedrag.

Godsdienst en religiositeit

Een eerste vraag is of christenen traditionelere opvattingen over het huwelijk hebben dan nietchristenen, en of er op dat punt verschillen zijn tussen christelijke geloofsgemeenschappen. In ons onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen de drie grote Europese christelijke geloofsgroepen of denominaties: rooms-katholieken, protestanten (inclusief calvinisten, lutheranen en anglicanen) en oosters-orthodoxen (inclusief Russisch-, Roemeens-, en Grieks-orthodoxen). Zo’n 30 procent van de Europeanen zegt katholiek te zijn, 15 procent protestants en 13 procent oosters-orthodox. Het linkerdeel van figuur 1 laat zien dat aanhangers van deze christelijke geloofsgemeenschappen duidelijk traditioneler over het huwelijk denken dan niet-kerkleden, maar dat er tussen de diverse geloofsgemeenschappen heel weinig verschillen zijn. Gemiddeld denken katholieken, protestanten en orthodoxen even traditioneel over het huwelijk. Maar binnen geloofsgemeenschappen bestaat er natuurlijk een grote variatie in hoe religieus betrokken mensen zich voelen. Er is daarom ook nagegaan hoe belangrijk de mate van religiositeit is. In het rechterdeel van figuur 1 blijkt dat mensen die sterk religieus zijn veel traditioneler over het huwelijk denken dan mensen die zwak (of niet) religieus zijn. Met andere woorden: hoe men over het huwelijk denkt hangt vooral af van de mate waarin men religieus is en niet van de vraag of men katholiek, protestant of orthodox is.

Figuur 1. Verschillen in opvatting over het huwelijk naar religieuze denominatie en naar mate van religiositeit, in Europa (schaal 1 = zeer onbelangrijk tot 5 = zeer belangrijk)

Wat is de rol van de omgeving?

Christelijke gelovigen denken dus traditioneler over het huwelijk dan niet-gelovigen. Maar de invloed van het christelijk geloof gaat verder. Het christelijke geloof heeft in veel delen van Europa nog steeds een dominante positie. Dat kan ertoe leiden dat de algemene normen en waarden in een regio in sterke mate geënt zijn op kerkelijke opvattingen. Ook kan de aanwezigheid van veel gelovigen ertoe leiden dat mensen – ook als ze zelf niet gelovig zijn – zich aanpassen aan de heersende opvattingen van de gelovige meerderheid. Figuur 2 laat regionale verschillen zien in Europa in de mate waarin mensen religieus zijn. De mate van religiositeit is het hoogst in Polen, Roemenië, Ierland, en delen van de Oekraïne en Portugal. Zij is het geringst in het oosten van Duitsland, het westen van Frankrijk, en delen van Zweden, Estland en Letland. Verder valt op aan figuur 2 dat er in de meeste landen sprake is van een behoorlijke verschillen tussen regio’s. Deze variatie is het grootst in Spanje, Bulgarije, Oekraïne, Slowakije, Hongarije en Duitsland.

Figuur 2. Verschillen binnen Europa naar de mate van religiositeit

Het blijkt dat mensen die in regio’s wonen waar mensen gemiddeld meer religieus zijn, traditioneler over het huwelijk denken dan mensen die wonen in regio’s waar men gemiddeld weinig religieus is. En dat geldt zowel voor gelovigen als voor niet-gelovigen. Hoe mensen denken over het huwelijk hangt dus niet alleen af van hun eigen religiositeit, maar ook van de gemiddelde mate van religiositeit in hun omgeving. Hoe religieuzer de omgeving, hoe traditioneler men over het huwelijk denkt.
Hoe zit het nu met gelovigen in een seculiere omgeving? Dat is bij voorbaat geen uitgemaakte zaak. Aan de ene kant zou het kunnen dat gelovigen zich aanpassen aan de seculiere omgeving. Ze komen waarschijnlijk vaker in contact met niet-gelovigen die het huwelijk minder belangrijk vinden en het prima vinden als mensen ongehuwd samenwonen of scheiden. En dat zou ertoe kunnen leiden dat ook gelovigen begrip krijgen voor de standpunten over het huwelijk van hun niet-gelovige medebewoners en dus minder belang aan het huwelijk zullen hechten. Deze zogenoemde aanpassingshypothese verwacht dat verschillen tussen gelovigen en niet-gelovigen in hun opvattingen over het huwelijk relatief klein zullen zijn in seculiere omgevingen. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat gelovigen die in een seculiere omgeving leven zich sterker bewust worden van hun minderheidspositie en hun religieuze identiteit sterker gaan benadrukken, wat ertoe kan leiden dat zij juist sterker zullen verschillen van niet-gelovige inwoners van seculiere regio’s (de reformatiehypothese).
Figuur 3 geeft een antwoord op deze vraag. Het laat zien hoe groot de verschillen tussen sterk en zwak religieuze personen zijn in (a) sterk religieuze regio’s en (b) zwak religieuze regio’s. In sterk religieuze regio’s staan zowel sterk religieuze als weinig religieuze mensen relatief traditioneel tegenover het huwelijk, maar is er tegelijkertijd een duidelijk verschil tussen de sterk en weinig religieuzen. In meer seculiere regio’s denken mensen niet alleen gemiddeld een stuk minder traditioneel over het huwelijk, maar is tegelijkertijd het verschil tussen sterk en zwak religieuze mensen een stuk kleiner. Er is dus duidelijk ondersteuning voor de aanpassingshypothese, niet voor de reformatiehypothese.

Figuur 3. Opvattingen over het huwelijk van weinig en sterk religieuze personen wonend in zwak en sterk religieuze omgevingen, in Europa (schaal 1 = zeer onbelangrijk tot 5 = zeer belangrijk)

Ook in Nederland?

Het onderzoek richt zich op verschillen binnen regio’s in Europa. Maar hoe staat het met de houding van christenen in Nederland tegenover het huwelijk? Van de respondenten uit Nederland in het onderzoek zegt 60 procent niet-gelovig te zijn, 18 procent katholiek en 15 procent protestants. Figuur 4 laat zien hoe niet-gelovigen, katholieken en protestanten in Nederland denken over niethuwelijkse relaties. Niet-gelovigen staan vrijwel nooit afwijzend tegenover ongehuwd samenwonen (3%) of het krijgen van een kind als je ongehuwd samenwoont (5%), en iets vaker afwijzend tegenover scheiden als er kinderen onder de 12 jaar zijn (17%). Katholieken staan iets vaker afwijzend tegenover deze gedragingen. Zo wijst 31 procent van de katholieken een scheiding af als er jonge kinderen zijn. Protestanten zijn duidelijk het meest afwijzend: 31 procent wijst samenwonen af, 36 procent het krijgen van een kind als je niet met de partner getrouwd bent, en 42 procent keurt scheiden af als er jonge kinderen zijn. Als er rekening wordt gehouden met de mate van religiositeit, dan blijkt dat hoe religieuzer men is, des te traditioneler de opvattingen over het huwelijk zijn. Maar ook als rekening wordt gehouden met verschillen in mate van religiositeit, blijven protestanten nog steeds traditioneler dan katholieken en niet-gelovigen. Daarbij moet worden aangetekend dat het protestantisme in Nederland een grote waaier aan geloofsgemeenschappen omvat, van zeer orthodox tot zeer liberaal. Helaas is het niet mogelijk om in dit onderzoek nader onderscheid tussen deze gemeenschappen te maken.

Figuur 4. Mate van afkeuring van gedragingen naar religieuze denominatie in Nederland

Godsdienst blijft een factor

Ook in het meest geseculariseerde werelddeel – Europa – heeft religie nog wel degelijk demografische consequenties. Niet alleen staan christenen als individu gemiddeld negatiever tegenover ongehuwd samenwonen, ouderschap buiten het huwelijk en scheiden, ook de mate waarin de omgeving het geloof beleeft of belijdt is van belang. Hoe religieuzer de regio, des te meer pro-huwelijk inwoners zijn – ook als ze zelf niet-religieus zijn. Tegelijkertijd verschillen christenen die in een seculiere regio wonen gemiddeld relatief weinig van hun niet-gelovige regiogenoten. Hoe dat laatste komt is uit dit onderzoek niet af te leiden. Onze verwachting is dat dit ten minste gedeeltelijk komt doordat christenen die in seculiere regio’s wonen hun opvattingen over het huwelijk aanpassen aan die van hun niet-gelovige omgeving. Maar het kan ook zo zijn dat meer progressief denkende christenen relatief vaker verhuizen naar seculiere regio’s dan meer traditioneel denkende gelovigen. Alleen onderzoek dat mensen in de loop van de tijd volgt, kan uitsluitsel brengen over welke van deze verklaringen het meest waarschijnlijk is. Verder is het – gezien de toenemende betekenis van de islam in Europese samenlevingen – ook interessant om in de toekomst aandacht te besteden aan de samenhang tussen islam en opvattingen over het huwelijk en of moslims die in een zeer christelijke omgeving wonen er traditionelere opvattingen op na houden dan even religieuze moslims die in een omgeving wonen waar de christelijke kerk geen grote rol speelt.

Aart Liefbroer, NIDI, KNAW, Rijksuniversiteit Groningen en Vrije Universiteit Amsterdam, e-mail: liefbroer@nidi.nl

Arieke Rijken, Vrije Universiteit Amsterdam, e-mail: a.j.rijken@vu.nl

Literatuur

Hart, J. de en P. van Houwelingen (2018),
Christenen in Nederland. Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Liefbroer, A.C. en A.J. Rijken (2019),
The association between Christianity and marriage attitudes in Europe. Does religious context matter? European Sociological Review , 35 (3), pp. 363–379.
Pew Research Centre (2017),
In Eastern Europe, sharp rise in share of adults who describe themselves as Orthodox Christians. Washington DC: Pew Research Centre.
KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.