Het meemaken van een scheiding is allang niet meer ongewoon in Nederland. Zo eindigt inmiddels 30 à 35 procent van de huwelijken in een scheiding en maakten in 2023 meer dan 42.000 kinderen mee dat hun getrouwde of samenwonende ouders uit elkaar gingen. Sociaal-demografisch onderzoek laat zien dat een scheiding, gemiddeld genomen en met name op de kortere termijn, negatieve gevolgen kan hebben voor zowel ouders als kinderen, bijvoorbeeld voor hun financiële situatie of psychologisch welzijn. Deze doorgaans kwantitatieve studies vergelijken de situatie vóór scheiding met de situatie erna of gaan na hoe gescheiden mensen het doen in vergelijking met niet gescheiden mensen. Alhoewel dergelijk onderzoek een goed beeld geeft van de meer objectieve gevolgen van een scheiding, geeft het niet per se weer hoe mensen zelf de scheiding hebben ervaren. Zo blijkt uit kwalitatief onderzoek dat er grote individuele verschillen zijn in hoe mensen reageren op en omgaan met een scheiding en haar gevolgen. Ondanks een verslechtering van hun situatie ervaren sommigen de scheiding bijvoorbeeld toch als iets positiefs. De subjectieve beleving van de scheiding geeft weer hoe mensen achteraf betekenis geven aan deze vaak complexe en ingrijpende gebeurtenis in hun leven. Los van kwalitatieve studies, is er weinig grootschalig kwantitatief onderzoek naar hoe men de scheiding heeft ervaren. In het survey Nieuwe Families in Nederland (NFN, zie kader) is aan ouders tien jaar na dato gevraagd hoe ze terugkijken op de scheiding aan de hand van een aantal stellingen.
Terugblik op de scheiding
Figuur 1 laat per stelling de percentages gescheiden vaders en moeders zien dat aangaf het (helemaal) eens te zijn met voorgelegde stellingen. Als respondenten het eens zijn met een van de bovenste vier stellingen dan betekent dit dat men de scheiding als iets positiefs heeft ervaren. Respondenten die het met de laatste uitspraak (helemaal) eens zijn, kijken juist negatief terug op de scheiding.
Over het algemeen zien we dat een meerderheid van de gescheiden ouders positief terugkijkt op de scheiding en de periode erna. Zo’n 75 procent tot 85 procent geeft aan dat ze de scheiding goed verwerkt heeft, dat de beslissing om te scheiden een juiste was en dat met de scheiding hun wereld niet is ingestort. Voor de overige twee stellingen zijn de percentages lager, met name voor de stelling ‘De scheiding is het beste dat me ooit overkomen is’: iets minder dan de helft van de moeders (46%) en 37 procent van de vaders geeft aan het hiermee (helemaal) eens te zijn. Deze uitspraak is dan ook stelliger geformuleerd dan de andere uitspraken, gezien termen als ‘het beste’ en ‘ooit’.
Verder valt op dat moeders vaker positief op de scheiding terugkijken dan vaders. De kleinste verschillen zien we bij de stelling ‘Ik heb de scheiding goed verwerkt’, zo’n drie procentpunten verschil: 87 procent van de moeders is het daarmee eens versus 84 procent van de vaders. Grotere verschillen zien we bij de andere stellingen. Zo had 73 procent van de moeders geen moment spijt van de scheiding tegenover 61 procent van de vaders. Eenzelfde verschil zien we bij de uitspraak of de scheiding het beste is dat men ooit is overkomen (46% versus 37%). Moeders beamen ook minder vaak dat hun wereld is ingestort met de scheiding dan vaders (17% versus 23%).
Een nieuwe partner
Het ligt voor de hand dat de huidige situatie van de ouders een rol speelt in de subjectieve beleving van de scheiding. Zoals gezegd gaat een scheiding vaak gepaard met negatieve gevolgen, in financieel maar ook in sociaal opzicht. Vooral vaders hebben vaak minder contact en mogelijk een minder goede band met de kinderen na scheiding. Hoe kleiner die verliezen zijn en hoe meer men die verliezen heeft kunnen compenseren, bijvoorbeeld door het vinden van een nieuwe partner, des te positiever men waarschijnlijk terugkijkt op de scheiding. Daarom hebben we gekeken naar verschillen in de beleving van de scheiding al naargelang of men ten tijde van het onderzoek een nieuwe vaste partner had (figuur 2). Bij een vaste partner kan het gaan om een latrelatie, huwelijk of samenwoonrelatie.
Figuur 2 laat zien dat respondenten met een vaste partner over het algemeen positiever zijn over de scheidingsperiode dan alleenstaande respondenten. Dit geldt vooral voor vaders; de verschillen tussen moeders met en zonder partner zijn vaak kleiner. Met name bij de eerste twee stellingen ‘Ik heb de scheiding goed verwerkt’ en ‘Ik heb geen moment spijt gehad van de scheiding’, zien we tussen moeders met en zonder partner nauwelijks verschillen. Voor vaders zijn de verschillen groter, alhoewel het afhangt van de stelling. Als het gaat om de verwerking van de scheiding zijn vaders met een nieuwe partner wat vaker positief dan vaders zonder partner: 86 procent versus 78 procent. De verschillen zijn het duidelijkst bij de meest stellig geformuleerde uitspraak ‘De scheiding is het beste dat me ooit overkomen is’: 42 procent van de vaders met een partner kan dit beamen tegenover slechts 26 procent van de alleenstaande vaders. Ter vergelijking, het grootste verschil bij gescheiden moeders bedraagt 5 procentpunten, zoals bijvoorbeeld te zien is bij de stelling ‘Met de scheiding is mijn wereld ingestort’: 15 procent tegenover 20 procent Al met al laat figuur 2 voor alle stellingen zien dat alleenstaande vaders het minst vaak positief zijn over de scheiding in vergelijking met de andere groepen.
Het contact met de kinderen
Tot slot hebben we onderzocht of de beleving van de scheiding afhangt van de mate van contact met de kinderen. Hiervoor gebruiken we gegevens over bij wie het kind het grootste deel van de tijd woont: (1) bij de respondent, (2) een co-ouderschap, (3) bij de ex-partner of (4) zelfstandig wonend. De verblijfsregeling is alleen bevraagd voor een specifiek kind dat in de eerste meting van NFN is geselecteerd. Bij de eerste drie categorieën is het verlies in contact na scheiding het kleinst als het kind bij de respondent woont en het grootst als het kind bij de ex-partner woont. Co-ouderschap valt daar tussenin. De laatste categorie (zelfstandig wonend) hebben we voor de volledigheid ook bekeken, maar hier is minder duidelijk in hoeverre er sprake is van verlies van contact. Voor vaders wiens kind bij de ex-partner woont, maken we ook nog onderscheid tussen of ze het kind erg weinig (minder dan maandelijks) of vaker zien. Er waren te weinig moeders die aangaven dat hun kind bij de ex-partner (de vader) woonde om dit onderscheid te kunnen maken. Omdat we dus meer informatie hebben voor vaders en vanwege de verdere overeenkomsten tussen moeders en vaders, worden alleen de gegevens voor vaders gepresenteerd in figuur 3.
Voor vaders (figuur 3) springen twee groepen eruit die minder positief zijn over de scheiding. Bij de stelling ‘Ik heb geen moment spijt gehad van de scheiding’ en vooral bij de stelling ‘De scheiding is het beste dat me ooit overkomen is’ zien we dat vaders met een co-ouderschap het hier het minst vaak mee eens zijn. De bevinding dat vaders met een co-ouderschap het minst positief zijn is opmerkelijk, want bij co-ouderschap zien ouders hun kinderen relatief vaak (ongeveer de helft van de tijd). Mogelijk spelen ook andere zaken een rol, zoals het selectieve karakter van coouderschap. Ouders die hiervoor kiezen hebben weinig onderling conflict en zijn misschien meer gericht op het belang van het samen opvoeden en het welzijn van het kind, wat maakt dat men het minder makkelijk volmondig eens kan zijn met deze stellingen en meer ruimte laat voor nuance. Daarnaast blijkt er nog een groep te zijn die minder positief is over de scheiding, namelijk vaders van wie het kind bij de moeder woont en die weinig contact hebben met het kind. Dit zien we het duidelijkst bij de stelling ‘Ik heb de scheiding goed verwerkt’: vaders die weinig contact hebben met hun uitwonende kinderen zijn het minst vaak het (helemaal) eens met deze stelling (71%), vergeleken met bijvoorbeeld 92 procent van de vaders met een co-ouderschap en 83 procent van de vaders met een moederverblijf regeling maar ten minste maandelijks contact.
Voor moeders zijn alleen bij de stellingen ‘Ik heb geen moment spijt gehad van de scheiding’ en ‘De scheiding is het beste dat me ooit overkomen is’ duidelijke verschillen te zien. Moeders van wie het kind bij hen woont onderschrijven het vaakst de stelling dat de scheiding het beste is dat ze ooit is overkomen (54%), terwijl moeders met een co-ouderschap het minst vaak aangeven het (helemaal) eens te zijn met deze stelling (29%). Eenzelfde bevinding, maar iets minder uitgesproken, zien we bij de stelling ‘Ik heb geen moment spijt gehad van de scheiding’. Aangenomen dat moeder-verblijf de minste sociale verliezen met zich meebrengt, is het niet verwonderlijk dat deze moeders het meest positief terugkijken op de scheiding. De bevinding dat moeders met een co-ouderschap het minst positief zijn komt overeen met de bevindingen voor vaders. Mogelijk speelt hier weer mee dat co-ouders een selectieve groep ouders zijn.
Eind goed, al goed?
Gescheiden ouders kijken tien jaar na dato over het algemeen positief terug op de scheiding en de periode erna. De scheiding betekende niet het einde van de wereld en de meeste ouders onderschrijven dat men de scheiding heeft verwerkt en dat de scheiding een juiste beslissing was. Er is echter ook ruimte voor spijtgevoelens en maar een minderheid beaamt dat de scheiding ‘het beste’ is dat hen ooit is overkomen. Misschien vonden ouders het lastig om het volmondig eens te zijn met deze laatste stellingen vanwege hun stellige formulering. Het kan ook zijn dat een scheiding vaak gepaard gaat met complexe emoties, ook jaren later, waardoor men niet onverdeeld positief terugkijkt op de scheiding.
Opmerkelijk zijn de verschillen tussen gescheiden moeders en vaders. Moeders zijn vaker positief over de scheiding dan vaders. Alhoewel onderzoek naar de meer objectieve gevolgen van scheiding laat zien dat mannen op de korte termijn een lager sociaalpsychologisch welbevinden hebben dan vrouwen, verdwijnt dit verschil nagenoeg op de (middel)lange termijn. Mogelijk ervaren mannen de scheiding als minder positief omdat de scheiding minder vaak op hun initiatief is, zo blijkt uit onderzoek. Daarnaast lijken sociale verliezen een grotere rol te spelen voor vaders dan voor moeders. Of men weer een nieuwe partner heeft gevonden is vooral voor vaders van belang. Alleenstaande vaders kijken minder vaak positief terug op de scheiding vergeleken met vaders met een partner, en ook vergeleken met gescheiden moeders. Hoewel de resultaten geen eenduidig beeld geven, zijn vaders die hun kinderen nog maar weinig zien soms ook minder vaak positief over de scheiding dan andere vaders. Deze bevindingen wijzen erop dat ouders er doorgaans weer bovenop komen maar dat dit in mindere mate geldt voor vaders wiens scheiding gepaard ging met blijvende sociale verliezen. Voor hen kan de scheiding ook jaren later nog een negatieve ervaring zijn.
Anne-Rigt Poortman, Universiteit Utrecht, e-mail: a.poortman@uu.nl
Anne Brons, Universiteit Utrecht, e-mail: m.d.brons@uu.nl
Literatuur
- Hopper, J. (1993), The rhetoric of motives in divorce. Journal of Marriage and the Family, 55 (4), pp. 801-813.
- Kalmijn, M. en A. Poortman (2006), His or her divorce? The gendered nature of divorce and its determinants. European Sociological Review, 22 (2), pp. 201-214.
- Kooiman, N. (2022), Trends in (echt)scheidingen. Statistische trends. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
- Leopold, T. (2018), Gender differences in the consequences of divorce: A study of multiple outcomes. Demography, 55 (3), pp. 769-797.
- Poortman, A., M.D. Brons, T. Koster en E. Bosma (2021). Codebook of the survey New Families in the Netherlands (NFN): Third wave. Utrecht: Utrecht University.