Onderzoek naar de partnerkeuze van migranten vergelijkt over het algemeen alleen de migranten die trouwen binnen de eigen herkomstgroep met het deel dat trouwt met een Nederlander zonder migratieachtergrond. Een gemengd huwelijk wordt vaak als ultieme vorm van integratie beschouwd. Het zou er namelijk voor zorgen dat grenzen tussen bevolkingsgroepen vervagen en de sociale cohesie toeneemt. Door alleen onderscheid te maken tussen huwelijken binnen de eigen herkomstgroep of met een Nederlander zonder migratieachtergrond krijgen we echter maar een beperkt beeld van het huwelijksgedrag. Door de toenemende diversiteit in Nederland zijn er namelijk steeds meer potentiële partners met diverse migratieachtergronden. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten inderdaad zien dat, terwijl het aandeel dat trouwt met een Nederlander zonder migratieachtergrond redelijk stabiel blijft, steeds meer huwelijkspartners van de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse tweede generatie vallen binnen de verzamelgroep ‘overige migratieachtergrond’. Zo is binnen de Marokkaanse tweede generatie het percentage dat een partner met een overige migratieachtergrond heeft, gestegen van vijf procent in 2001 naar 14 procent in 2018. Binnen de Turkse en Surinaamse tweede generatie is er een stijging van vier á vijf procentpunt (zie figuur 1). Wie deze partners zijn en wat hun feitelijke migratieachtergrond is, weten we tot nu toe nog nauwelijks. In dit artikel geven we een beeld van de patronen en diversiteit die er achter deze algemene statistische categorie schuilgaat. We onderzoeken dit voor de tweede generatie behorend tot de drie grootste niet-Westerse groepen in Nederland: de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse tweede generatie. We maken hierbij gebruik van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) van het CBS en richten ons op de eerste huwelijkspartner van recente cohorten tweede generatie jong volwassenen (zie kader).
Partnerkeuze
Mensen hebben over het algemeen een voorkeur voor partners die lijken op henzelf. Dit zou de communicatie vereenvoudigen en het maakt dat normen en waarden gedeeld worden, wat resulteert in een gedeeld wereldbeeld. Dit principe (ook wel homogamie genoemd) wordt dan ook vaak aangedragen als verklaring voor het feit dat de meeste mensen trouwen binnen de eigen herkomstgroep. Daarnaast kunnen huwelijken binnen de eigen herkomstgroep vaak ook rekenen op meer steun en goedkeuring uit de (naaste) omgeving. Toch trouwt niet iedereen binnen de eigen herkomstgroep. Binnen onze onderzoekspopulatie heeft 26 procent van de Surinaamse tweede generatie een Nederlandse partner zonder migratieachtergrond en 18 procent een partner met een andere migratieachtergrond dan zijzelf (zie figuur 2). Hoewel deze percentages een stuk lager liggen voor de Turkse en Marokkaanse tweede generatie, is het opvallend dat deze groepen vaker trouwen met een partner met een overige migratieachtergrond (6% en 8% voor respectievelijk Turkse en Marokkaanse herkomst) dan met een partner zonder migratieachtergrond (respectievelijk 4% en 6%). Beide typen gemengde huwelijken kunnen duiden op het feit dat grenzen tussen bevolkingsgroepen vervagen en acceptatie van partners uit andere groepen groter wordt. Interessant is echter de vraag in hoeverre deze nieuwe patronen ook daadwerkelijk meer diversiteit in gemengde huwelijken laten zien en dus partners met verschillende achtergronden betreft.
Top 5 ‘overige’ migratieachtergronden
Om te onderzoeken wie de overige partners van de tweede generatie zijn, hebben we per groep de top 5 meest voorkomende migratieachtergronden van huwelijkspartners op een rijtje gezet. Voor ieder van de tweede generatie groepen omvatten we hiermee ongeveer de helft van alle partners die niet tot de eigen herkomstgroep noch onder de Nederlandse groep zonder migratieachtergrond vallen. Zoals te zien is in tabel 1 zijn er duidelijke verschillen in deze top 5 tussen de drie bestudeerde tweede generatie groepen. Zo hebben ‘overige’ partners gehuwd met iemand van de Turkse tweede generatie het vaakst een Duitse migratieachtergrond (19%), terwijl partners van de Surinaamse tweede generatie relatief vaak Antilliaans zijn (14%). Ondanks de verschillen kunnen we wel enkele algemene patronen ontdekken. We zullen er hierna een aantal uitlichten.
Groepsomvang en de huwelijksmarkt
Allereerst lijkt de keuze voor een partner uit de overige herkomst categorie samen te hangen met de groepsgrootte van de specifieke herkomstgroep. Hoe groter een bepaalde herkomstgroep in Nederland is des te groter de kans is dat je met iemand uit die groep trouwt. Waarschijnlijk simpelweg omdat er dan meer potentiele huwelijkspartners uit die groep zijn. De tweede generatie trouwt dan ook vaak met iemand uit een van de grootste niet-Westerse migrantenpopulaties in Nederland, te weten iemand met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse migratieachtergrond. Dit is vooral het geval voor de Surinaamse en Marokkaanse tweede generatie. Binnen deze groepen trouwt ongeveer een derde met een partner uit een van de drie andere grootste migrantengroepen in Nederland. Voor het overgrote deel zijn deze partners zelf ook in Nederland geboren en worden dus eveneens tot de tweede generatie gerekend. Naast de vier grootste niet-Westerse groepen, behoren personen met een herkomst in Indonesië (en voormalig Nederlands- Indië), Duitsland en België ook tot de grootste migrantenpopulaties in Nederland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de ‘overige’ huwelijkspartners van de tweede generatie relatief vaak tot deze herkomstgroepen behoren.
Culturele en religieuze factoren
Ten tweede lijken culturele en religieuze factoren van belang voor de partnerkeuze. Niet alle top 5-migratieachtergronden behoren namelijk tot de grootste migrantenpopulaties in Nederland. Als we inzoomen op de huwelijkspartners van de Surinaamse tweede generatie dan valt het op dat zij relatief vaak een huwelijkspartner van Indiase herkomst hebben. Een deel van de Surinaamse tweede generatie stamt af van Indiase (Hindoestaanse) contractarbeiders. In lijn met het idee dat mensen een voorkeur hebben voor partners die cultureel gezien op henzelf lijken is het dan ook goed te verklaren dat een deel van hen trouwt met een Indiase partner. Dat de Surinaamse tweede generatie relatief vaak een partner met een Indonesische herkomst heeft wordt dus mogelijk ook niet alleen verklaard door de grootte van deze herkomstgroep (zoals we hiervoor bespraken), maar ook door het feit dat een deel van de Surinaamse tweede generatie een Javaanse herkomst heeft.
Bij de Marokkaanse en Turkse tweede generatie zien we net als bij de Surinaamse tweede generatie duidelijke culturele en religieuze invloeden op de keuze voor een ‘overige’ huwelijkspartner. De Marokkaanse tweede generatie die een partner van een andere herkomst trouwt, heeft relatief vaak een partner met een Turkse migratieachtergrond. Andersom geldt hetzelfde; de Turkse tweede generatie heeft relatief vaak een Marokkaanse huwelijkspartner hoewel het in beide gevallen wel nog steeds om een beperkt aantal huwelijken gaat. Het betreft in veel gevallen een tweede generatie partner, oftewel een huwelijk tussen de Turkse en Marokkaanse tweede generatie geboren in Nederland. Dit is deels te verklaren door de grootte van deze herkomstgroepen, maar er is mogelijk ook een religieuze component. Want hoewel er duidelijke verschillen zijn tussen de Marokkaanse en Turkse cultuur delen ze over het algemeen dezelfde religieuze Islamitische achtergrond. Het zou daarnaast ook kunnen dat tweede generatie partners zich in elkaar herkennen doordat beiden ervaring hebben met opgroeien met zowel de Nederlandse cultuur als ook met de cultuur van het land van herkomst van hun ouders.
We zien niet alleen dat de Turkse en Marokkaanse tweede generatie relatief vaak met elkaar trouwt. Er staan ook een aantal andere Islamitische landen in de top 5-migratieachtergronden. Overigens suggereert de top 5 dat niet alleen de religie van de huwelijkspartner een rol speelt, ook de ligging ten opzichte van het herkomstland van de ouders van de tweede generatie lijkt ertoe te doen. Zo trouwt de Marokkaanse tweede generatie vaak met een partner met een Algerijnse migratieachtergrond (beide Noord-Afrikaanse landen) en trouwt de Turkse tweede generatie daarentegen relatief vaak met partners met een Irakese migratieachtergrond (een buurland van Turkije). Dit laatste heeft mogelijk ook te maken met de omvangrijke Koerdische populatie wonend vooral op de grens van beide landen. De data die we hier bestudeerd hebben kunnen geen uitsluitsel geven welke van de mogelijke verklaringen correct is, maar laten wel een duidelijk patroon zien.
Westerse huwelijkspartners of toch niet helemaal?
Onder de Turkse tweede generatie die huwde met een partner met een andere migratieachtergrond, zien we opvallend vaak dat deze een Westerse migratieachtergrond heeft (52%). Dit komt beduidend minder vaak voor onder de Marokkaanse (34%) en Surinaamse (31%) tweede generatie die trouwden. De Westerse partners van de Turkse tweede generatie hebben relatief vaak een Duitse of Belgische migratieachtergrond. Onder de Marokkaanse tweede generatie zijn het vooral Belgische huwelijkspartners. Aan de ene kant kan dit verklaard worden door het feit dat dit twee van de grootste Westerse migrantengroepen zijn in Nederland waardoor het aantal potentiele partners uit die groepen groter is. Daarnaast zijn het buurlanden van Nederland waardoor het makkelijk is om naar Nederland te verhuizen. Maar er valt nog wat op. Een deel van de partners met een Westerse migratieachtergrond is weliswaar geboren in een Europees land maar heeft een Turkse of Marokkaanse herkomst; het betreft hier dus de tweede generatie uit onze buurlanden. Het gaat hier om mensen die bijvoorbeeld in België geboren zijn en tenminste één ouder hebben die niet in België geboren is. In dat geval wordt de persoon in België tot de tweede generatie gerekend maar wordt hij of zij in Nederland als een eerste generatie Belgische immigrant beschouwd. Zo wordt meer dan de helft van de in België geboren partners in hun eigen geboorteland als Marokkaanse of Turkse tweede generatie beschouwd (zie figuur 3a en 3b). Bij Duitse partners lijkt dit minder vaak het geval te zijn. Iets minder dan 20 procent van de partners geboren in Duitsland heeft tenminste één in Turkije geboren ouder (zie figuur 3b).
Nieuwe diversiteit in partnerkeuze
Uit ons onderzoek wordt duidelijk dat er een grote verscheidenheid is aan huwelijkspartners van de tweede generatie in Nederland. Hoewel partners met dezelfde migratieachtergrond populair blijven zien we ook een groeiende groep met partners uit andere migrantengroepen. Er gaat een waaier aan herkomstgroepen schuil achter deze ‘overig’-categorie die vaak als homogene groep wordt gerapporteerd in statistieken. We vonden ook patronen die in lijn zijn met wat we weten over gemengde partnerkeuze zoals de rol van groepsgrootte, nabijheid van landen en overeenkomsten in cultuur en religie. Wat betekent deze studie voor ons denken over gemengde huwelijken? Hoewel in de literatuur vaak gesproken wordt over gemengde huwelijken, en de mogelijke betekenis hiervan voor integratie en sociale cohesie, blijkt moeilijk te definiëren wanneer er sprake is van zo’n gemengd huwelijk, vooral voor de tweede generatie die opgroeit met twee culturen. Want is een huwelijk tussen partners van de Turkse en de Surinaamse tweede generatie meer gemengd dan tussen een partner van de Turkse tweede generatie geboren in Nederland en een van de Turkse tweede generatie geboren in België? In beide gevallen zijn de partners immers opgegroeid met twee culturen, alleen in het laatste geval is de Turkse cultuur de gedeelde factor terwijl in het eerste geval de Nederlandse cultuur de gedeelde factor is. Wat in ieder geval duidelijk wordt, is dat in onderzoek naar huwelijkspartners van de tweede generatie het samenvoegen van partners met ‘overige’ migratieachtergronden geen recht doet aan de diversiteit binnen deze categorie. Juist als we meer willen weten over de mate waarin homogamie van belang blijft voor de komende generaties of zoals ons onderzoek suggereert aan verandering onderhevig is, is het van belang ons niet blind te staren op algemene categorieën.
* Dit artikel is onderdeel van het door het KNAW Onderzoeksfonds gefinancierde project naar levenslopen van de tweede generatie, geleid door het NIDI en het IISG in samenwerking met het CBS.
Gusta Wachter, NIDI-KNAW en Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: wachter@nidi.nl
Helga de Valk, NIDI-KNAW en Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: valk@nidi.nl
Literatuur