Het aantal kinderen dat in een land wordt geboren wordt vaak benaderd door het totale vruchtbaarheidscijfer. Het meest recente cijfer uit 2018 laat zien dat vrouwen in Nederland gemiddeld 1,59 kinderen krijgen. Is dat een zorgelijke ontwikkeling? Dat hangt ervan af. Volgens voormalig CBS-er Jan Latten is dat duidelijk wel het geval, zo meldde hij vorig jaar: “Nederland ligt op uitsterfkoers.” Het is een mening die – iets meer omfloerst – wel vaker wordt vernomen. Er wordt dan verwezen naar de vervangingsratio van 2,1 kinderen die nodig zou zijn om een bevolking (zonder internationale migratie) in stand te houden. Maar er zijn ook demografen die er heel anders over denken.
In 2009 hebben we aan demografen uit de hele wereld gevraagd wat zij een kritieke vruchtbaarheidsgrens vinden, zowel in landen waar de vruchtbaarheid hoger dan wel lager dan 2,1 is. Zij moesten concreet de vraag beantwoorden vanaf welke vruchtbaarheidsgrens zij het noodzakelijk vinden dat de overheid het krijgen van kinderen zou moeten stimuleren dan wel ontmoedigen. En wat blijkt? Veel demografen hebben een ruime bandbreedte van overheidsinterventie. Alleen als het vruchtbaarheidscijfer 1,4 kinderen of lager wordt of 3,0 kinderen of hoger is, vindt een meerderheid van de respondenten overheidsbemoeienis gewenst. Wat dat betreft vormen vooral Zuid-Europa en delen van Oost-Azië (voor de lage vruchtbaarheid) en Sub-Saharaans Afrika (voor de hoge vruchtbaarheid) de regio’s waar men zorgen om kan hebben (zie kaart).
In de meningsvorming van demografen over de vraag of er moet worden ingegrepen of niet speelt een aantal factoren een rol. Allereerst speelt voor landen met een lage vruchtbaarheid vooral de politieke kleur van respondenten een rol: demografen met een rechtse oriëntatie zijn dan meer gericht op het stimuleren van het kindertal dan linkse demografen. Maar wellicht belangrijker is dat de zorgen om milieu én de economische gevolgen van bevolkingskrimp beide van invloed zijn op meningen over het kritieke geboortecijfer. Een lager geboortecijfer is volgens de meesten goed voor het milieu, maar daar staat weer tegenover dat velen de economische consequenties van een krimpende bevolking een goede reden vinden om te streven naar een (iets) hoger geboortecijfer. In landen die te maken hebben met een hoog geboortecijfer ligt de afweging duidelijk anders. Bevolkingskrimp is niet echt een fenomeen om je zorgen over te maken en de draagcapaciteit van de aarde is wel een duidelijke reden om een lager geboortecijfer na te streven. Hoewel deze enquête in 2009 werd gehouden sluiten de meningen over een lage vruchtbaarheid goed aan bij studies die sindsdien zijn verschenen. Het aantal geboortes is uiteraard slechts één element in het denken over de bevolking. Vele landen hebben al jaren een vruchtbaarheidscijfer beneden het zogenoemde vervangingsniveau, maar van bevolkingskrimp is in die landen zelden sprake vanwege migratie. Migratie is dan de kracht waardoor de omvang van de huidige bevolking op peil blijft.
Demografen worden blijkbaar niet zo zenuwachtig als de vruchtbaarheid in een bepaald jaar 1,6 of 1,7 bedraagt. Pas wanneer de vruchtbaarheid onder de 1,4 zakt mag men zich echt zorgen maken, maar zoals een vooraanstaande demograaf ooit eens zei: “In dat soort landen is er vaak veel meer aan de hand en dat zal niet eenvoudig met een bevolkingsbeleid verholpen worden.”
Harry van Dalen, NIDI-KNAW en Rijksuniversiteit Groningen en Tilburg University, e-mail: dalen@nidi.nl
Kène Henkens, NIDI-KNAW en Rijksuniversiteit Groningen, UMCG, e-mail: henkens@nidi.nl
LITERATUUR:
- Dalen, H.P. van, en K. Henkens (2020), When is fertility too low or too high? Population policy preferences of demographers around the world. Population Studies.