Foto: Roel Wijnants / Flickr

Meergeneratiewonen onder alleenstaande moeders in Europa

BRAM HOGENDOORN | 31 maart 2023 | DEMOS jaargang 39, nummer 3 - maart 2023
Doordat steeds meer vrouwen met kinderen scheiden, groeit het aantal alleenstaande moeders. Een deel van hen heeft moeite om werk en zorgtaken te combineren. Inwonen bij de eigen ouders oftewel meergeneratiewonen biedt daarvoor mogelijk een uitkomst. Maar in welke mate gebeurt dit eigenlijk? En in hoeverre varieert dit tussen landen en met de tijd?

Van alle Nederlandse vrouwen met kinderen woont ongeveer 13 procent zonder partner. Nederland zit daarmee iets onder het Europese gemiddelde (zie figuur 1). Wel is het aandeel alleenstaande moeders in de afgelopen twee decennia met ongeveer de helft toegenomen. De voornaamste oorzaak hiervan is dat ouders vandaag de dag vaker uit elkaar gaan en kinderen na een scheiding meestal bij hun moeder verblijven. Er vinden weliswaar ook trends plaats in tegengestelde richting, zoals een toename van het co-ouderschap, minder verweduwing en een afname van geboortes bij vrouwen zonder vaste partner (waaronder een kleine groep tienermoeders), maar die trends zijn van beperkte invloed. In dit artikel kijken we naar de groeiende groep alleenstaande moeders, bestaande uit vrouwen in de leeftijdsgroep 21 tot en met 64 jaar met thuiswonende kinderen en zonder samenwonende partner.

Figuur 1. Alleenstaand moederschap in Europa (gemiddelde 2002-2019)

Ook wanneer de ex-partner nog in beeld is, zijn alleenstaande moeders veelal de hoofdverantwoordelijke voor de zorg voor de kinderen, het doen van huishoudelijke taken en het vergaren van voldoende inkomen. Het combineren van deze taken is niet eenvoudig en kan tot verschillende soorten problemen leiden, onder meer op financieel vlak. In Nederland geeft bijvoorbeeld 12 procent van de alleenstaande moeders aan moeite te hebben om rond te komen (vergeleken met twee procent van de moeders in een tweeoudergezin). In sommige andere Europese landen speelt dit nog sterker. Zo geeft meer dan een kwart van de alleenstaande moeders uit Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Letland, Portugal, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Wit- Rusland aan moeilijk de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.

Institutionele en culturele kenmerken

Bovenstaande cijfers laten zien dat het land waarin alleenstaande moeders wonen van belang is voor hun welzijn. De landen in Noord- en West-Europa zijn welvarender dan die in Zuid-, Centraal- en Oost-Europa en dat heeft zijn weerslag op het inkomen dat alleenstaande moeders kunnen verdienen. Daarnaast zijn de sociale voorzieningen in de eerstgenoemde landen uitgebreider, zoals de bijstand en de kinderopvang. Ook dat maakt het makkelijker voor alleenstaande moeders om zichzelf te onderhouden. Ten slotte is het in Noord- en West-Europa eenvoudiger om aan huisvesting te komen, aangezien er meestal een grotere huursector is en bredere toegang tot hypotheken dan in Zuid-, Centraal- en met name Oost-Europa. Deze institutionele kenmerken zorgen ervoor dat het in sommige landen eenvoudiger is om zelfstandig een huishouden te voeren dan in andere.

Niet alleen op institutioneel gebied, maar ook in cultureel opzicht verschillen de Europese landen van elkaar. In Noord- en mindere mate West-Europa wordt sterk aan persoonlijke autonomie gehecht. Ouders doen grote investeringen in hun kinderen wanneer die nog jong zijn, maar de verplichtingen van ouders jegens hun kinderen nemen af wanneer die volwassen worden. Latere ondersteuning komt wel voor, maar heeft tot doel de zelfredzaamheid te vergroten en is vaak tijdelijk van aard. Daarnaast speelt in deze landen de ex-partner een grotere rol bij het ouderschap, waardoor alleenstaande moeders er iets minder alleen voor staan. In Zuid- en Oost- Europa daarentegen wordt meer gehecht aan het samenzijn met (bloedverwante) familie en houden intergenerationele verplichtingen lang stand. Ouders voorzien er bijvoorbeeld langer in de woonbehoefte van jongeren, zorg voor ouderen wordt vaak door familieleden geleverd en het is gebruikelijk om regelmatig met de familie samen te komen. Ook was het in sommige Centraal- en Oost-Europese landen historisch gezien de norm dat vrouwen, nadat zij een gezin hadden gesticht, nog een tijdje bij hun (schoon)ouders bleven inwonen. Samen zorgen deze culturele kenmerken ervoor dat het in sommige landen normaler is om terug te vallen op familie dan in andere landen.

Deze institutionele en culturele kenmerken kunnen gevolgen hebben voor de huishoudenssamenstelling van alleenstaande moeders. Het valt te verwachten dat alleenstaande moeders in Noord- en West-Europa eerder zelfstandig een huishouden voeren, terwijl alleenstaande moeders in Zuid-, Centraal- en met name Oost- Europa eerder bij hun ouders zullen inwonen. Met andere woorden, er vallen geografische verschillen te verwachten in de mate van meergeneratiewonen door alleenstaande moeders. Om dit te onderzoeken is gebruik gemaakt van een aantal grootschalige gegevensbestanden met informatie over huishoudens in 28 Europese landen (zie kader).

Verschillen in meergeneratiewonen

Figuur 2 toont het percentage alleenstaande moeders dat bij de eigen ouders inwoont. De figuur toont grote verschillen tussen landen. Meergeneratiewonen komt zeer weinig voor onder alleenstaande moeders in Nederland en Denemarken (minder dan 1%). Nederland lijkt in die zin op de Scandinavische landen, waar meergeneratiewonen zeldzaam is. In de overige West-Europese landen komt meergeneratiewonen iets meer voor, hoewel het ongebruikelijk blijft. Alleen in IJsland (6%), Oostenrijk (7%) en Ierland (11%) zijn wat hogere percentages te zien. Dat is in lijn met eerder onderzoek, wat heeft laten zien dat familiebanden in die landen belangrijker zijn dan in de andere landen van Noord- en West-Europa.

Figuur 2. Meergeneratiewonen onder alleenstaande moeders (gemiddelde 2002-2019)

Wanneer we de aandacht naar Zuid-Europa verschuiven, verschijnt er een ander beeld. In Italië (14%), Griekenland (18%), Spanje (20%) en met name Portugal (22%) woont een aanzienlijk groter deel van de alleenstaande moeders bij de eigen ouders in. Dat geldt ook voor alleenstaande moeders in Centraal-Europa en de Baltische landen. Tsjechië (13%) en Letland (15%) laten daar wat lagere percentages zien, waarbij dient te worden opgemerkt dat Tsjechië cultureel gezien meer gemeen heeft met Duitsland en dat Letland een ruimhartig sociaal beleid voor alleenstaande moeders voert. In de overige Centraal-Europese en Baltische landen woont meer dan een op de vijf alleenstaande moeders bij de eigen ouders in.

Meergeneratiewonen is het wijdst verbreid in Oost-Europa. In Kroatië en Bulgarije gaat het om ongeveer 30 procent, in Roemenië om ongeveer 40 procent en in Wit-Rusland woont meer dan de helft van alle alleenstaande moeders bij haar eigen ouders in. Dat zijn zeer hoge percentages, die waarschijnlijk samenhangen met de zeer beperkte toegang tot huisvesting. In Roemenië bijvoorbeeld is slechts 4 procent van alle woningen een huurwoning of een koopwoning met een hypotheekschuld; woningen worden ofwel doorgegeven binnen de familie ofwel vereisen grote sommen spaargeld. Naast ontoegankelijke huisvesting, zijn een ontoereikend sociaal beleid en de relatief lage welvaart in Oost-Europa mogelijke factoren waardoor relatief veel familieleden een woning met elkaar delen.

Historische trends in meergeneratiewonen

In het bovenstaande werd de situatie van de afgelopen twintig jaar geschetst. Gedurende de decennia daarvoor is echter veel veranderd op institutioneel en cultureel vlak. In de meeste delen van Europa is de welvaart toegenomen, zijn paren ouder en economisch verder gevorderd wanneer zij kinderen krijgen, is het eenvoudiger geworden voor alleenstaande moeders om zelf een inkomen te verdienen, is er een toenemende waardering voor autonomie en privacy en zijn familieverplichtingen van aard veranderd. Kortom, er hebben een hoop veranderingen plaatsgevonden die ervoor gezorgd kunnen hebben dat meergeneratiewonen vandaag de dag minder gebruikelijk is dan vroeger. Om dat te onderzoeken is voor de landen met beschikbare gegevens een historische analyse uitgevoerd van de ontwikkelingen in de afgelopen vijftig jaar. De brongegevens zijn anders dan in de voorgaande analyse, waardoor de cijfers iets kunnen afwijken (zie kader).

Figuur 3 toont de mate waarin alleenstaande moeders bij de eigen ouders inwonen van 1971 tot 2017. Hoewel de trends verschillen tussen landen, wordt duidelijk dat meergeneratiewonen in de meeste landen sterk is afgenomen. De gegevens van Griekenland laten dit goed zien. Waar in 1971 nog 31 procent van de alleenstaande moeders in Griekenland in een meergeneratiehuishouden woonde, was dit in 2011 afgenomen tot 18 procent. Ook in Estland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Litouwen, Oostenrijk en Slovenië is een duidelijke afname te zien. In sommige landen is het meergeneratiewonen zelfs meer dan gehalveerd. Deze landen worden gekenmerkt door een relatief gunstige economische ontwikkeling en een verzwakking van de norm tot intergenerationele zorg.

Figuur 3. Trends in meergeneratiewonen onder alleenstaande moeders, 1971-2017

In een aantal landen is die trend minder duidelijk zichtbaar. Zo is meergeneratiewonen in Portugal tussen 1981 en 1991 toegenomen, om in de decennia daarna weer iets af te nemen. Deze trend wordt mogelijk verklaard doordat alleenstaande moeders al vroeg meer zijn gaan werken, maar de Portugese overheid pas na de jaren ’90 de openbare kinderopvang heeft uitgebreid. In Roemenië en Wit-Rusland is zelfs een sterke toename in meergeneratiewonen te zien. Dit wordt vaak toegeschreven aan de val van het communisme: een reeds laag welvaartsniveau en grootschalige woningnood als gevolg van de transitie van volkshuisvesting naar een woningmarkt zouden hebben bijgedragen aan de noodzaak tot meergeneratiewonen. Het zou interessant zijn om de ontwikkelingen in deze landen van de afgelopen tien jaar te bezien, maar daarvan zijn op dit moment nog geen gegevens beschikbaar.

Meergeneratiewonen onder andere groepen vrouwen

Zijn de beschreven trends en verschillen ten aanzien van meergeneratiewonen onder alleenstaande moeders nu heel specifiek voor deze groep of zijn vergelijkbare ontwikkelingen te zien bij andere groepen? Om dat te onderzoeken is ook gekeken naar meergeneratiewonen onder moeders die wel met een partner samenwonen en onder alleenstaande vrouwen zonder kinderen.

De vergelijking tussen alleenstaande moeders, moeders met een partner en alleenstaande vrouwen zonder kinderen laat een aantal overeenkomsten zien. Zo zien we in alle groepen dat meergeneratiewonen het minst voorkomt in Noord- en West-Europa en het meest in Oost- Europa. Tevens is meergeneratiewonen onder moeders met en zonder partner recentelijk afgenomen. Niettemin komt er een aantal verschillen naar voren. Meergeneratiewonen komt veel meer voor onder alleenstaande moeders en alleenstaande vrouwen zonder kinderen dan onder moeders met een partner, waarschijnlijk doordat alleenstaanden hier meer financiële noodzaak toe hebben. Daarnaast is meergeneratiewonen historisch gezien wel afgenomen onder alleenstaande moeders en moeders met een partner, maar stabiel gebleven onder alleenstaande vrouwen zonder kinderen. Daarbij speelt een rol dat vrouwen vandaag de dag langer bij hun ouders blijven wonen vanwege een langere onderwijsloopbaan en pas op latere leeftijd uit huis gaan en eventueel een gezin stichten. Toch verklaart leeftijd deze verschillen slechts gedeeltelijk. Mogelijk heeft de afname in meergeneratiewonen onder vrouwen met kinderen ermee te maken dat ouderschap vandaag de dag meer een vrijwillige keuze is die pas wordt gemaakt wanneer men financiële zekerheid heeft, waardoor een latere terugkeer naar het ouderlijk huis minder vaak nodig is.

Conclusie

Het hier gepresenteerde onderzoek toont een grote verscheidenheid in meergeneratiewonen. Enerzijds komt naar voren dat meergeneratiewonen het meest voorkomt onder vrouwen die zich in een kwetsbare situatie bevinden, zoals alleenstaande moeders. Anderzijds zien we geografische en historische variatie. Waar meergeneratiewonen een zeldzaamheid is voor alleenstaande moeders in Nederland en Scandinavië en weinig voorkomt in de rest van West-Europa, is het niet ongebruikelijk in Zuid-Europa, Centraal-Europa en de Baltische landen en is het wijdverbreid in Oost-Europa. Wel is meergeneratiewonen in de meeste landen afgenomen. Deze bevindingen zijn in lijn met institutionele en culturele verschillen tussen landen: meergeneratiewonen komt meer voor in landen met zwakkere instituties en sterkere intergenerationele verplichtingen.

Deze bevindingen suggereren dat familiebanden een grote rol spelen in landen waar geen ander vangnet aanwezig is. Dat wil niet zeggen dat familieleden in Noord- en West-Europa elkaar niet steunen, maar dat die steun eerder uit tijdelijke hulp en geldoverdrachten bestaat; eenmaal uitgevlogen keert de Nederlandse volwassene zelden naar het ouderlijk nest terug en ook andersom zijn Nederlandse ouders minder geneigd om een volwassen dochter (of zoon) met kleinkinderen in huis te nemen. Opvallend is dat de geografische verschillen in meergeneratiewonen in de afgelopen vijftig jaar niet zijn afgenomen. In dat opzicht zijn er dus geen tekenen dat de Europese landen naar elkaar toe groeien.

Bram Hogendoorn, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: hogendoorn@nidi.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.