Recent onderzoek laat zien dat de samenstelling van Rotterdam veel gelaagder is als men ook naar het sociaal en cultureel kapitaal van mensen kijkt.
GIJS CUSTERS & GODFRIED ENGBERSEN
Rotterdam wordt ook wel de stad van twee snelheden genoemd. Aan de ene kant kent de stad een sterke economische ontwikkeling en verbetert het imago naar de buitenwereld. Aan de andere kant heeft de stad een van de hoogste armoedecijfers van Nederland en deelt daarmee niet iedereen in het economische succes van Rotterdam. Vaak wordt er van een ‘tweedeling’ in de stad gesproken tussen de ‘haves’ en ‘have nots’. Een dergelijke tweedeling doet echter geen recht aan de gelaagdheid van verschillen in de stad. Er is eerder sprake van een ‘meerdeling’ in de stad. Het meer gedetailleerd in kaart brengen van verschillende sociale groepen in de stad Rotterdam staat daarom centraal in deze bijdrage.
Drie soorten kapitaal
Om sociaaleconomische verschillen tussen mensen te duiden wordt vaak gebruikt gemaakt van het begrip ‘sociale klasse’, dat refereert aan het inkomen of het beroep dat mensen hebben. Vanuit dit perspectief worden doorgaans drie groepen onderscheiden: de lagere klasse ook wel getiteld arbeidersklasse, de middenklasse en de hogere of eliteklasse. Recent hebben onderzoekers in Groot-Brittannië en Nederland, zoals bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, een nieuwe invulling gegeven aan sociale klasse, gebaseerd op het werk van de bekende socioloog Pierre Bourdieu (1930-2002). Daarbij keken ze niet alleen naar de economische positie (het economisch kapitaal), maar ook naar sociaal en cultureel kapitaal dat mensen bezitten.
Sociaal kapitaal omvat de hulpbronnen die men uit een sociaal netwerk kan verkrijgen, dus de groep van familie, vrienden, kennissen of collega’s waar men op terug kan vallen in geval men hulp wil. Dit meten we door de sociale steun die mensen uit hun netwerk zeggen te ontvangen en de frequentie van contacten met familie, vrienden en kennissen. Cultureel kapitaal heeft betrekking op het behaalde opleidingsniveau van een persoon, omdat dit een indicator is die ‘competentie’ kan aanduiden. Verder kijken we naar zogenaamde highbrow-uitingen van cultuur, zoals theaterbezoek en het luisteren naar klassieke muziek. We meten cultureel kapitaal dus als het behaalde opleidingsniveau en culturele participatie (zoals bezoek aan theater, museum of concert). Economisch kapitaal is ten slotte gemeten door te vragen naar het huishoudinkomen en door registratiegegevens van de waarde van woningen (WOZ-waarde) te gebruiken.
Een typologie van sociale groepen
De vraag is of we op basis van deze drie soorten kapitaal verschillende groepen kunnen onderscheiden die de sociaaleconomische structuur van Rotterdam beter weergeven dan ‘slechts’ een tweedeling. We spreken hier overigens liever van sociale groepen in plaats van sociale klassen, omdat de term ‘klasse’ als te zwaar wordt ervaren voor de Nederlandse context. Om achter deze structuur te komen, maken we gebruik van de zogenaamde Wijkprofieldata van de gemeente Rotterdam uit 2016 (zie kader). We komen tot een typologie met acht verschillende groepen die duidelijke verschillen vertonen naar het bezit van de drie verschillende vormen van kapitaal (tabel 1).
We zien een gevestigde bovenlaag die vooral economisch zeer sterk is. Deze groep bevat hoofdzakelijk werkende mensen, veel gezinnen en/of stellen en bestaat voor ongeveer driekwart uit personen met een Nederlandse achtergrond (zie tabel 2). Daarna volgt een aantal middengroepen, waarvan de hogere middengroep de beste positie bekleedt. Deze groep scoort hoog op alle kapitaalvormen en is relatief jong (de gemiddelde leeftijd is 38 jaar). Ook deze groep bevat veel werkende mensen en nog een aanzienlijk aandeel eenpersoons- of eenouderhuishoudens (29%). Vier op de tien personen heeft een migratieachtergrond. De tweede middengroep betreft een stabiele middengroep met goede scores op economisch en sociaal kapitaal, maar iets lager op cultureel kapitaal. Een ruime meerderheid van deze groep werkt meer dan 12 uur per week en een meerderheid is tevens autochtoon. Als derde middengroep identificeren we een groep die we de ‘contactarme middengroep’ noemen. Vanuit economisch oogpunt heeft deze groep een goede positie. Ze bezitten redelijk wat cultureel kapitaal, maar scoren bijzonder laag op sociaal kapitaal. Dit is dus een vrij geïsoleerde groep. Deze groep bevat relatief veel gepensioneerden (27%). De laatste middengroep is de opkomende middengroep. Deze jonge groep heeft relatief weinig economisch kapitaal, maar scoort sterk op sociaal en cultureel kapitaal. In deze groep bevinden zich veel eenpersoonshuishoudens en mensen met een migratieachtergrond.
In de lagere regionen van de groepsindeling vinden we drie groepen. De eerste groep, de verbonden lagere groep, kenmerkt zich door haar bijzonder goede scores op sociaal kapitaal. Hoewel het economisch en cultureel kapitaal van deze groep laag is, kan het deze lage scores deels compenseren met sociaal kapitaal. De groep bevat relatief veel vrouwen en personen met een migratieachtergrond. De volgende groep is de broze lagere groep, die lijkt op de verbonden lagere groep, alleen met minder sociaal kapitaal. Deze groep bevat relatief veel gepensioneerden (41%). En de laatste lage groep betreft het ‘precariaat’ – een samentrekking van de woorden precair en proletariaat. De term is bedoeld om een groep mensen te duiden die voorheen tot de arbeidersklasse behoorden maar nu vaak werkloos zijn of een zeer onzekere arbeidspositie hebben en zich daarom in een kwetsbare positie bevinden. Deze groep kenmerkt zich in ons onderzoek door zeer lage scores op economisch, sociaal en cultureel kapitaal. Een groot deel van deze groep is werkloos of zit in de bijstand (40%). Andere onderscheidende kenmerken zijn het hoge aandeel eenpersoons- of eenouderhuishoudens, de relatief hoge leeftijd en het grote aandeel mensen met een migratieachtergrond.
De geografie van sociale groepen
Een vervolgvraag is hoe deze groepen over Rotterdam zijn verspreid. De meerwaarde van de typologie is dat er een ander beeld ontstaat van de sociaaleconomische geografie van Rotterdam dan wanneer we alleen naar economische aspecten kijken, zoals inkomen. Zoals onze typologie laat zien, kunnen mensen met vergelijkbare economische posities toch aanzienlijk verschillen in het bezit van sociaal en cultureel kapitaal.
We tonen eerst een kaart met inkomensverschillen tussen buurten in Rotterdam (figuur 1). Deze kaart toont dat Rotterdam een zekere spreiding kent van lage, midden en hoge inkomensbuurten. Historisch gezien is Rotterdam-Zuid, het gedeelte onder de Maas, het minst welvarende gebied, al zijn er ook buurten met een laag inkomen in West en Noord. De meest welvarende buurten zijn Molenlaankwartier (in Noord), Kralingen (in Oost), Nieuwe Werk-Dijkzigt (in centrum) en Kop van Zuid (in Zuid).
Voor onze vergelijking richten we ons ter illustratie op de verdeling over de stad van de volgende vier groepen uit onze typologie: de gevestigde bovenlaag, de opkomende middengroep, de verbonden lagere groep en het precariaat.
De gevestigde bovenlaag woont hoofdzakelijk in buurten ten noorden van de Maas (figuur 2). De buurten met de hoogste inkomens kennen logischerwijs een oververtegenwoordiging van de gevestigde bovenlaag, maar ook enkele buurten aan de rand van de stad die niet tot de hoogste inkomensbuurten behoren. Verder valt op dat de gevestigde bovenlaag zo goed als afwezig is in het zuiden van de stad, met uitzondering van de buurten die net onder de Maas liggen; in de volksmond ook wel de ‘kont van Noord’ genoemd. In deze buurten, de Kop van Zuid en Katendrecht, is de woningvoorraad de afgelopen decennia geherstructureerd naar meer dure woningen voor hoge inkomens.
De opkomende middengroep bevindt zich vooral in buurten in en rondom het centrum (figuur 3). Er is geen duidelijke relatie met het inkomensniveau van de buurt, de opkomende middengroep woont zowel in meer armere als rijkere buurten. Deze groep met veel cultureel kapitaal lijkt zich dus te vestigen in buurten waar het ‘bruisende’ stadsleven plaatsvindt, in tegenstelling tot de meer residentiële buurten aan de rand van de stad.
De verbonden lagere groep woont voornamelijk in lage inkomensbuurten, maar er zijn enkele stadsdelen waar deze groep zich concentreert. Dit betreft het westen en zuiden van de stad (figuur 4). In deze gebieden lijkt er dus meer verbondenheid te bestaan onder bewoners met weinig economisch kapitaal dan in andere gebieden met een lage economische positie. Voorbeelden hiervan zijn sterke familiale netwerken van Turkse en Marokkaanse families, en hechte matrifocale netwerken van Surinaamse en Antilliaanse alleenstaande moeders. Deze netwerken zijn belangrijk voor materiële, praktische en sociaal- emotionele steun. Een ander voorbeeld is het netwerk van ‘Onwijze Moeders’ dat zich inzet voor de veiligheid en leefbaarheid van de buurt Bospolder-Tussendijken.
Ten slotte kijken we naar de locatie van het precariaat. Deze groep bevindt zich, in tegenstelling tot de gevestigde bovenlaag, vooral in het zuiden van de stad. Vooral de buurten die wat dieper ‘op Zuid’ liggen kennen een oververtegenwoordiging. Daarnaast zijn er ook enkele buurten in Noord en West met een hoog aandeel precariaat. De spreiding van deze groep komt dus gedeeltelijk overeen met die van de verbonden lagere groep, maar is tegelijkertijd weer anders.
Van tweedeling naar meerdeling
Door te kijken naar het economisch, sociaal en cultureel kapitaal dat mensen bezitten, komt een beeld over de sociaaleconomische samenstelling van Rotterdam naar voren dat gevarieerder is dan de tweedeling tussen zij die het goed hebben en zij die dat niet hebben. Zo blijkt dat mensen met soortgelijk economisch kapitaal kunnen verschillen in het bezit van sociaal en cultureel kapitaal. We identificeren zowel een economische middengroep met weinig sociaal kapitaal als een economisch lagere groep met redelijk veel sociaal kapitaal. Ook de positie van de opkomende middengroep is interessant. Gezien de jonge leeftijd en het hoge percentage personen met een migratieachtergrond in deze groep, bestaat een groot deel uit sociale stijgers uit migrantengezinnen. Rotterdam fungeert voor deze groep dus als sociale lift.
Onze bevindingen rondom de sociale groepen van Rotterdam en de spreiding van deze groepen over de stad zijn relevant voor beleid. We benadrukken dat beleidsmakers niet met één bril naar een stad als Rotterdam moeten kijken, zoals alleen het inkomensperspectief. Onze typologie laat zien, dat er niet één middengroep of één lagere groep in Rotterdam bestaat. Er is sprake van een meerdeling in de stad: naast een gevestigde bovenlaag kent Rotterdam een breed en divers maatschappelijk midden en een complexe arme kant. De verschillende bevolkingslagen in de stad kenmerken zich vaak door uitgesproken verschillen in sociaal en cultureel kapitaal. Tevens kent elke sociale groep een vrij specifiek patroon van spreiding over de stad. Beleid dat zich richt op een van deze groepen
Gijs Custers, Erasmus Universiteit Rotterdam, e-mail: custers@essb.eur.nl
Godfried Engbersen, Erasmus Universiteit Rotterdam, e-mail: engbersen@essb.eur.nl
Literatuur
- Engbersen, G., J.C. Vrooman en E. Snel (red.) (2000),
- Balans van het armoedebeleid. Vijfde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press.
- Engbersen, G., G. Custers, I. Glas en E. Snel (2019),
- Maasstad aan de monitor: De andere lijstjes van Rotterdam. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
- Savage, M., F. Devine, N. Cunningham, M. Taylor, Y. Li, J. Hjellbrekke, B. Le Roux, S. Friedman en A. Miles (2013),
- A new model of social class? Findings from the BBC’s Great British Class Survey experiment. Sociology, 47(2), pp. 219-250.
- Vrooman, C., M. Gijsberts en J. Boelhouwer (2014),
- Verschil in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.