Foto: Niklas Hamann / Unsplash

Vrouwelijke statushouders met jonge kinderen komen nauwelijks aan werk toe

ROOS VAN DER ZWAN & MARCEL LUBBERS | 31 oktober 2024 | DEMOS jaargang 40, nummer 9 - October 2024
In hoeverre speelt het hebben én krijgen van kinderen een rol bij de arbeidsmarktparticipatie van vrouwelijke statushouders in Nederland? Naarmate deze groep langer in Nederland is, zien we een toename in het aantal vrouwen dat moeder wordt. Hoewel vrouwen graag willen werken, neemt slechts een klein deel binnen de eerste vijf jaar na het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel deel aan de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit geldt vooral voor vrouwen die bij aankomst jonge kinderen hadden of in Nederland kinderen kregen.

Uit eerder onderzoek is bekend dat wanneer vrouwen kinderen krijgen ze vaak minder uren gaan werken of de arbeidsmarkt helemaal verlaten. Bij mannen die vader worden is dit veel minder het geval. Ook bij statushouders is er een kloof in het aandeel werkende vrouwen en mannen. Dit bleek uit eerder onderzoek bij Syrische statushouders, op basis van interviews en enquêtegegevens. In dat opzicht zou je kunnen stellen dat er niets bijzonders is aan de situatie van de vrouwelijke statushouders. Toch is het van belang rekening te houden met de gezinscontext. Vooral in gezinnen waarbij de vrouw zich als nareiziger op een later moment bij haar man heeft gevoegd, is de kans groot dat er al snel een verschil ontstaat in kansen op de arbeidsmarkt tussen vrouwelijke en mannelijke statushouders. Een van de redenen hiervoor is dat na het afronden van de inburgeringsexamens, statushouders door de gemeente worden begeleid naar werk. Een belangrijk doel hierbij is ervoor te zorgen dat de statushouder niet meer afhankelijk is van een bijstandsuitkering. In het geval van nareizigers, is de man veelal langer in Nederland en loopt daarmee voor met het inburgeringstraject. Daarom is de kans groot dat de man in het gezin als eerste een baan vindt en het gezin geen bijstandsuitkering meer nodig heeft. Zodra een gezin geen uitkering meer ontvangt, zit de taak van de gemeente erop en verdwijnt de vrouw mogelijk uit beeld bij de gemeente. Daarmee mist zij dus de begeleiding naar werk die de man wel heeft gehad, wat haar achterstand op de arbeidsmarkt vergroot.

Een andere belangrijke factor om rekening mee te houden als het gaat om het begeleiden van vrouwelijke statushouders naar werk, is het gebrek aan kinderopvang en oppas. Hoewel gedegen onderzoek nog ontbreekt, zijn er indicaties dat kinderopvang, om verschillende redenen, nauwelijks wordt gebruikt door statushouders. Allereerst zijn er flinke wachtlijsten en hoge kosten van kinderopvang. Kinderopvangtoeslag is beschikbaar als beide ouders werken (of studeren) en is afhankelijk van het inkomen. Uit eerder onderzoek onder Syrische vrouwen blijkt echter dat kennis over hoe de kinderopvang werkt en wat de kosten zijn, beperkt is. Een alternatief, een netwerk van familieleden die kunnen oppassen, missen zij. Dit is een extra obstakel voor jonge moeders die graag willen werken.

Deels lijkt de lage arbeidsmarktparticipatie van vrouwen binnen deze groep dus samen te hangen met de samenstelling van het gezin. Zowel in onderzoek naar statushouders als in onderzoek naar de arbeidsmarkt is hier nog niet veel over bekend, en in beleid rond statushouders wordt er weinig rekening gehouden met de gezinscontext. Met microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (zie kader) onderzoeken we daarom hoe zowel het hebben als het krijgen van kinderen samenhangt met het vinden van werk. Anders dan bij enquêtegegevens, is dat niet gebaseerd op een steekproef, maar gaat het over alle statushouders die tussen 2014 en 2022 in Nederland woonden.

Gezinssituatie van statushouders in de eerste maanden na aankomst

We onderzoeken de populatie van asielzoekers tussen de 18 en 65 jaar die tussen 2014 en 2018 een verblijfsvergunning kregen en dus statushouders werden. We kijken naar de statushouders vanaf het moment dat ze zelfstandig in een gemeente wonen en dus niet meer in een asielzoekerscentrum. Het grootste deel van deze groep in de periode 2014-2018 komt uit Syrië en Eritrea. In de eerste maand dat de vrouwen in ons onderzoek een verblijfsvergunning hebben en zelfstandig in een gemeente wonen, is de meerderheid getrouwd (66 procent). Daarnaast blijkt uit de gegevens dat vooral vrouwen vaker hun partner (of een ander familielid) achterna zijn gereisd als nareiziger. Figuur 1 toont het percentage vrouwen met kinderen onder de vier jaar in de eerste maand na toekenning van een verblijfsvergunning en die zelfstandig wonen in een gemeente. We onderscheiden drie groepen: Syrische, Eritrese en “overige” statushouders. Hieruit blijkt dat iets minder dan de helft van de Syrische en Eritrese vrouwen in deze periode geen thuiswonende minderjarige kinderen hadden. Bij Eritrese vrouwen ligt dit iets lager (38%) dan bij Syrische vrouwen (39%). Elf procent van de Syrische vrouwen en negen procent van de Eritrese vrouwen had een of meerdere kinderen onder de vier jaar en in beide groepen had nog eens vijftien procent zowel kinderen onder de vier jaar als kinderen tussen de 4 en 17 jaar. Kinderen onder de 4 jaar gaan nog niet naar school en er moet dus oppas of opvang voor ze zijn als hun ouders (willen) werken. De overige groep wijkt enigszins af van de Syriërs en Eritreeërs. Dit zijn alle andere vrouwelijke statushouders, die uit landen als Irak, Iran, Somalië en Afghanistan komen. Deze groepen zijn echter te klein om afzonderlijk mee te nemen in het onderzoek en gezien de diversiteit van deze groep overigen is het lastig om de verschillen tussen de Syrische/Eritrese en de groep overigen te verklaren.

Figuur 1. Kinderen onder de vier jaar in het huishouden van vrouwelijke statushouders in maand na toekenning verblijfsvergunning en zelfstandig wonen in een gemeente

Bij mannen is dit anders (niet getoond in figuur 1). Bij alle groepen statushouders zien we dat mannen in deze beginfase in Nederland minder vaak dan vrouwen thuiswonende minderjarige kinderen hebben. Dit is goed te verklaren, omdat jonge mannen vaak alleen en/of als eerste van het gezin in Nederland aankomen.

Moederschap in de eerste jaren na aankomst

In een volgende stap onderzoeken we in hoeverre de gezinssituatie verandert in de eerste jaren in Nederland. De groep statushouders die tussen 2014 en 2018 naar Nederland kwam, is relatief jong, waardoor naar verwachting een deel van de vrouwen de eerste jaren in Nederland kinderen zal krijgen. In figuur 2 laten we zien welk percentage van de vrouwen die zonder kinderen hun leven in Nederland beginnen, moeder wordt. Als we kijken naar alle vrouwelijke statushouders samen (de blauwe lijn), dan is na 4,5 jaar ongeveer een derde moeder geworden. Bij Eritrese vrouwen (de grijze lijn) ligt dit aandeel aanzienlijk hoger dan bij de andere groepen statushouders, meer dan de helft heeft dan kinderen. Van de Syrische vrouwen is ongeveer 28 procent na 4,5 jaar moeder geworden.

Figuur 3. Aandeel vrouwelijke statushouders dat betaald werk heeft, met en zonder jonge kinderen (naar jaren verblijf in Nederland)

Het aandeel mannelijke statushouders dat vader wordt in Nederland, ligt een stuk lager dan bij de vrouwelijke statushouders (niet getoond in figuur 2). Bij de Syrische mannen is zeventien procent na 4,5 jaar vader geworden, bij de overige groep is dat iets lager met dertien procent. Ook hier is het hoogste percentage vaders te vinden bij de Eritreeërs: ongeveer een derde van de Eritrese mannen is na 4,5 jaar vader geworden.

Jonge kinderen en werk

Tot slot onderzoeken we in hoeverre de aanwezigheid van jonge kinderen in huis samenhangt met het vinden van een betaalde baan in Nederland. Uit figuur 3 wordt duidelijk dat het hebben van jonge kinderen een verschil maakt in de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders. Figuur 3 toont het aandeel vrouwen zonder werk in de eerste maand in Nederland dat na verloop van tijd betaald werk krijgt, uitgesplitst naar vrouwen met en zonder jonge kinderen. Bij vrouwen zonder kinderen is het aandeel werkenden na 4,5 jaar hoger (22%) dan bij vrouwen met kinderen (8%). Bovendien neemt het aandeel werkenden sneller toe bij vrouwen zonder kinderen dan bij vrouwen met jonge kinderen in huis. Of vrouwelijke statushouders werken, hangt dus samen met hun gezinssituatie. Dit verschilt duidelijk van de situatie bij mannen (niet getoond in figuur 3). Van de mannelijke statushouders die in de eerste maand van zelfstandigheid géén werk hadden, heeft 55 procent van de mannen zonder kinderen na 4,5 jaar werk gevonden. Bij mannen met kinderen is dat 56 procent.

Figuur 2. Aandeel statushouders dat moeder wordt naar verblijfsduur (in jaren) in Nederland, cohort 2014-2018

We hebben in uitgebreidere analyses getoetst of de aanwezigheid van jonge kinderen in huis ook uitmaakt als we rekening houden met allerlei andere relevante factoren. In de analyses houden we rekening met of statushouders hun inburgeringsexamens al gehaald hebben, het jaar waarin ze een verblijfsvergunning kregen, leeftijd, herkomstland en de stedelijkheid van de gemeente waarin ze wonen. De analyses bevestigen dat zowel het hebben en krijgen van kinderen van belang is voor de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders. Allereerst kijken we in hoeverre de aanwezigheid van kinderen in de maand na toekenning van de verblijfsvergunning en het zelfstandig wonen in een gemeente invloed heeft op het vinden van een betaalde baan in Nederland. We vinden dat vrouwen die in de beginfase al thuiswonende kinderen hebben, minder vaak werk vinden dan vrouwen zonder thuiswonende kinderen in de beginfase. Vervolgens vinden we dat vrouwen die in de beginfase géén kinderen hebben, maar naar verloop van tijd moeder worden, een kleinere kans op betaald werk hebben dan vrouwen die geen moeder worden. Zowel bij het hebben én krijgen van kinderen, vinden we het sterkste negatieve effect op het vinden van betaald werk bij het hebben van kinderen onder de vier jaar.

Bij mannelijke statushouders vinden we eveneens dat mannen die in de beginfase kinderen onder de vier jaar in huis hebben, een kleinere kans hebben op betaald werk. Hebben ze op dat moment oudere kinderen, dan vinden we juist dat ze vaker betaald werk hebben. Mannen die in de eerste maand geen kinderen hebben, maar na verloop van tijd vader worden, hebben juist een grotere kans op betaald werk dan mannen die geen vader worden in de periode dat wij ze volgen.

Conclusie

Uit eigen eerder onderzoek weten we dat veel Syrische vrouwelijke statushouders zonder werk wel willen werken. Uit ons onderzoek blijkt dat het hebben van kinderen een belangrijke beperkende factor is voor de arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders, niet alleen voor Syrische, maar ook voor Eritrese vrouwen. Meer dan de helft van de vrouwen heeft al thuiswonende kinderen in de beginfase in Nederland. Onder de vrouwen zonder thuiswonende kinderen, wordt ongeveer een derde moeder in de eerste 4,5 jaar in Nederland. Bij Eritrese vrouwen is dit zelfs meer dan de helft. Van de vrouwelijke statushouders zonder jonge thuiswonende kinderen werkt een groter deel dan van de vrouwen met jonge kinderen. Dit verschil in het aandeel werkenden is bij mannen met en zonder thuiswonende kinderen nauwelijks aanwezig. Voor vrouwen met jonge kinderen, met name als ze nog niet naar school gaan, is het dus extra moeilijk om werk te vinden in Nederland, dit komt nog bovenop alle andere uitdagingen op weg naar de arbeidsmarkt die er zijn voor álle statushouders.

Roos van der Zwan, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: zwan@nidi.nl
Marcel Lubbers, Universiteit Utrecht, e-mail: m.lubbers@uu.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.