Foto: Peter Lloyd / Unsplash

Sociaaleconomische segregatie in Europese hoofdsteden

KAREN HAANDRIKMAN & RAFAEL COSTA | 31 maart 2022 | DEMOS jaargang 38, nummer 3 - maart 2022
Sociaaleconomische ongelijkheid tussen wijken en buurten neemt toe in Europa. Dit artikel brengt de ruimtelijke segregatie van armoede en rijkdom in kaart voor vijf hoofdsteden in Noorden West-Europa. Hoe groot zijn de verschillen en wat zijn de mogelijke oorzaken?

De toename van sociaaleconomische ongelijkheid zien we vaak terug in het stedelijke landschap door middel van een hogere concentratie van armen en rijken in bepaalde buurten. We spreken van sociaaleconomische segregatie als een bepaalde bevolkingsgroep, hier armen of rijken, is oververtegenwoordigd in een buurt of stad.

Het tegengaan van sociaaleconomische segregatie staat hoog op de beleidsagenda omdat het een obstakel vormt voor de sociale cohesie, maar ook omdat opgroeien in een gesegregeerde buurt een negatieve invloed kan hebben op deelname in hoger onderwijs en bijvoorbeeld het vinden van een baan. In dit artikel vergelijken we de sociaaleconomische segregatie in vijf Europese hoofdsteden: Amsterdam, Brussel, Kopenhagen, Oslo en Stockholm. Gebruik makend van unieke geharmoniseerde registerdata, stellen we de volgende twee vragen: In hoeverre verschillen sociaaleconomische segregatiepatronen tussen de vijf Europese hoofdsteden? En hoe kunnen we deze segregatiepatronen verklaren?

Meten van segregatie

Om segregatie te meten gebruiken we twee verschillende maten. Ten eerste de segregatie-index, die gaat van 0 tot 100% waarbij 0% betekent dat een specifieke groep gelijk is verdeeld over de stadsregio, en 100% staat voor volledige segregatie van die groep. We kijken hierbij zowel naar segregatie van de hoogste inkomens, gemeten als de rijkste inkomens (top10 procent) van het land en segregatie van armoede, gebruikmakend van een EU-standaardmaat voor mensen die risico lopen op armoede. Ten tweede gebruiken we de locatie-quotiënt, een ruimtelijke segregatiemaat, hier gebaseerd op zogenoemde geïndividualiseerde buurten (zie kader). Locatie-quotiënten vergelijken het aandeel mensen in een groep, hier mensen in armoede of mensen met de hoogste inkomens, in een buurt met het aandeel van die groep in de hele stadsregio. Een waarde van 1 houdt in dat het aandeel mensen van de groep in de buurt gelijk is aan het aandeel in de stad. Een lagere waarde dan 1 betekent dat de groep is ondervertegenwoordigd; een waarde groter dan 1 dat ze is oververtegenwoordigd.

Door het gebruik van de zogenoemde geïndividualiseerde buurten kan segregatie op verschillende schaalniveaus worden gemeten. Door bijvoorbeeld te kijken naar de 50.000 meest dichtbij zijnde buren krijgen we een maat van segregatie van een stad of stadsdelen, terwijl segregatie gebaseerd op de 200 dichtstbijzijnde buren resulteert in een maat voor lokale segregatie. Op deze manier kunnen steden worden vergeleken, maar daarnaast worden ook de lokale patronen zichtbaar die schuilgaan achter de cijfers voor het grotere gebied.

Segregatiepatronen

Figuur 1 laat de segregatie-index zien voor de vijf steden, voor van links naar rechts, het laagste schaalniveau (buurten gedefinieerd op basis van de 200 dichtstbijzijnde buren) tot een hoger schaalniveau (de ruim 50.000 dichtstbijzijnde buren). Hoe groter de buurt, hoe lager de mate van segregatie. Op een lager schaalniveau zijn er meer uitschieters, met kleine buurten met relatief heel veel armoede of juist veel hoge inkomens. De mate van segregatie van rijkdom is veel groter dan de segregatie van armoede, vooral op lokaal niveau. Dit betekent dat de mensen met de hoogste inkomens in buurten wonen waar nauwelijks mensen wonen met lagere inkomens, met andere woorden er is heel weinig “sociale mix”.

Figuur 1. Segregatie-index voor armoede en rijkdom in vijf Europese hoofdstedelijke regio’s gebaseerd op verschillende buurtgroottes

Wat betreft armoedesegregatie schieten Brussel en Stockholm eruit met de hoogste cijfers, op alle schaalniveaus. Brussel is de enige stad met aanzienlijke grootschalige armoedesegregatie. Kopenhagen en Amsterdam zijn veel minder gesegregeerd wat betreft armoede. Armoedesegregatie in Brussel is drie keer zo hoog als in Amsterdam, op het hoogste schaalniveau. Een verklaring kan worden gezocht in de ruimtelijke inrichting van Brussel, met een groot aantal naast elkaar gelegen dichtbevolkte arme buurten.

Segregatie van hoge inkomens is bijna twee keer zo hoog als segregatie van armoede. Stockholm springt in het oog als de meest gesegregeerde stad op lagere schaalniveaus, en Amsterdam als de stad met de laagste waarden. Als we kijken naar het hoogste schaalniveau, wonen de hoogste inkomensgroepen het meest gesegregeerd in Oslo. Op de kaarten wordt duidelijk waar deze hoge concentraties (in rood) van armoede en hoge inkomens voorkomen (zie figuren 2 en 3). De kaarten laten de patronen op kleine schaal zien, voor buurten gebaseerd op de 200 dichtstbijzijnde buren.

Figuur 2. Onder- en oververtegenwoordiging (locatie-quotiënten) van inwoners in armoede in vijf Europese hoofdstedelijke regio’s voor buurten gebaseerd op de 200 dichtstbijzijnde buren

Concentratie armoede

In Stockholm is het risico op armoede het grootst in de wijken Rinkeby-Kista en Spånga-Tensta in het noordwesten, in Skärholmen, en in delen van Huddinge en Botkyrka in het zuidwesten. Dit zijn dichtbevolkte gebieden die in de buitenwijken werden gebouwd in de jaren 60. Vergeleken met bijvoorbeeld Amsterdam zien we in Stockholm veel “pockets of poverty” – buurten met bijzonder hoge concentraties arme mensen. In Brussel zien we concentraties van arme mensen in dichtbevolkte buurten aan de noordwestkant van het centrum, waar een eeuw geleden de zware industrieën stonden, en dat nu bekend staat als de “arme sikkel”. De concentratie van armoede in Kopenhagen is veel minder evident, hoewel er enige oververtegenwoordiging is in centraal gelegen buurten zoals Nørrebro, Bispebjerg en Vesterbro. De kaarten voor Oslo laten zien dat armoede er relatief verdeeld is, met enige concentraties in het zuiden (Holmlia en Søndre Nordstrand) en het oosten (Groruddalen) – dit zijn buurten met vooral hoogbouw en een hoog aandeel migranten. In Amsterdam is er minder segregatie van armoede, en zijn er meer “blauwe” gebieden op de armoedekaart; dit zijn buurten met een grotere mix van huishoudens.

Figuur 3. Onder- en oververtegenwoordiging (locatie-quotiënten) van inwoners met de hoogste inkomens in vijf Europese hoofdstedelijke regio’s voor buurten gebaseerd op de 200 dichtstbijzijnde buren

Concentratie rijkdom

De patronen van segregatie van rijkdom duiden op een hoge mate van scheiding tussen arm en rijk. Mensen met de hoogste inkomens zijn in Stockholm vooral te vinden in Danderyd, Täby, Lidingö in het noorden en in Vaxholm en Nacka aan de oostkant van de stad. In Brussel zijn de rijken oververtegenwoordigd in het zuidoosten nabij het Zoniënwoud, en sterk ondervertegenwoordigd in de “arme sikkel”. Vergeleken met segregatie van armoede is segregatie van rijkdom veel hoger in Kopenhagen, met weinig rijken in buurten in het centrum, zuiden en westen en relatief veel rijken in het noorden en westen; patronen die een erfenis zijn van de naoorlogse verhuisstromen van de middenklasse. Oslo heeft al jarenlang een karakteristieke oost-westscheiding wat betreft inkomensverdeling. Hoge inkomens komen vooral voor in het westen en zuidwesten, in heuvelachtige buurten met zeezicht en vrijstaande huizen. Deze ruimtelijke over- en ondervertegenwoordiging van rijken zorgt ervoor dat Oslo de stad is met de hoogste segregatie van rijken op macroniveau. In Amsterdam is de verdeling van rijkdom anders, met hoge concentraties in het centrum en de grachtengordel, zich uitstrekkend richting Oud-Zuid en verder richting het Groene Hart, tot Amstelveen, Bloemendaal en Heemstede in het westen.

Verklaring verschillen

Mogelijke verklaringen voor patronen van sociaaleconomische segregatie kunnen gezocht worden in hoe steden zijn gegroeid in de loop der tijd, in het type welvaartsstaat, in volkshuisvestingsbeleid, in migratiepatronen, en lokale interventies van de overheid. Mensen met hogere inkomens kunnen vaker kiezen waar ze gaan wonen, terwijl mensen met de laagste inkomens meer afhankelijk zijn van beleidsmaatregelen, zoals subsidies en sociale woningbouw – en daarin zijn er veel lokale verschillen.

Sociale ongelijkheid wordt vaak geassocieerd met wat voor type verzorgingsstaat een land is. In de Scandinavische sociaaldemocratisch regimes speelt de overheid een belangrijke rol en wordt er gestreefd naar gelijkheid en maximale arbeidsmarktdeelname. België wordt gezien als een conservatief-corporatistische welvaartsstaat, gekenmerkt door een kleinere rol van de overheid op de arbeidsmarkt, en inkomensafhankelijke voorzieningen. Nederland wordt beschouwd als een hybride verzorgingsstaat, met zowel sociaaldemocratische als corporatistische kenmerken. Als de rijkdom in een land gelijker onder de bevolking wordt verdeeld, zoals in sociaaldemocratische welvaartsstaten, is inkomenssegregatie vaak lager. De Gini-coëfficiënt, een maat van inkomensongelijkheid, is echter nagenoeg gelijk voor de vijf steden, met uitzondering van Oslo, waar deze lager is. Lagere inkomensgelijkheid is dus geen voldoende voorwaarde voor een laag niveau van sociaaleconomische segregatie.

In de afgelopen decennia hebben we in Europa de effecten van de liberalisering van de woningmarkt zien toenemen, resulterend in meer eigenwoningbezit, minder huurwoningen, privatisering van sociale woningbouw en minder subsidies. In Amsterdam is ongeveer twee derde van alle woningen sociale woningbouw, en veel van deze woningen zijn verspreid over de stad. Als gevolg van het stadsontwikkelingsbeleid in Amsterdam is er een grotere mix van inkomens in het centrum, en een grotere ruimtelijke variatie in de verdeling van lage en hoge inkomens, dan in de andere steden. In Brussel is het aandeel sociale woningbouw heel laag (circa 7%), is er een liberale huurmarkt en is het woningbeleid gericht op eigenwoningbezit, hetgeen de hoge segregatie in de stad kan verklaren.

In Scandinavië lijkt de relatie tussen de structuur van de woningmarkt en segregatie meer complex. Noorwegen heeft, net als België, enorm veel eigenwoningbezit en weinig sociale woningbouw. De hoge niveaus van segregatie van rijken in Oslo waren onverwacht, gegeven eerdere studies, de sociaaldemocratische welvaartsstaat, succesvolle buurtinterventies en relatief beperkte immigratie. Hier zijn de historisch gegroeide tegenstelling tussen oost en west, en het grote belang van eigenwoningbezit waarschijnlijk debet aan. De relatief lage segregatieniveaus in Kopenhagen waren wel verwacht. De stad kent veel sociale woningbouw, sociale ongelijkheid is relatief laag en internationale migratie is relatief beperkt geweest de afgelopen decennia. Segregatie van rijken is wel aanzienlijk, met hoge concentraties in een groot aaneengesloten gebied van buurten in het noorden van de stad, nabij de kust.

Stockholm en Oslo staan bekend om hun enorm hoge huizenprijzen en jarenlange wachttijden voor huurwoningen. In Zweden zijn in de afgelopen decennia bovendien veel huurwoningen omgezet in zogenoemde ‘condominiums’, een woonvorm waarbij iemand het recht koopt om, tegen met koopwoningen vergelijkbare prijzen, in een appartement of huis te wonen, met bovendien hoge maandelijkse gemeenschappelijke servicekosten. Huishoudens met lage inkomens kunnen zich de verhoogde prijzen vaak niet permitteren en worden daardoor steeds vaker gedwongen zich in flats in de buitenwijken te vestigen. Deze ontwikkelingen zorgen voor een toegenomen segregatie tussen het centrum en de buitenwijken, vooral in het noordwesten en het zuidoosten. Dit soort wijken zien we ook in Amsterdam en andere steden; tijdens de periode van hoge bevolkingsgroei in de jaren ‘60 en ‘70 werden aan de stadsrand veel grote woonwijken gebouwd. In de loop der tijd zijn in deze gebieden steeds meer inwoners vertrokken en vervangen door kansarmere groepen, zoals migranten met lage inkomens. Vergeleken met Nederland komen er naar Zweden relatief meer migranten— vooral vluchtelingen—en dit heeft ook een effect op de mate van inkomenssegregatie.

Slot

Door het vergelijken van segregatie in verschillende steden kunnen we achterliggende structurele factoren opsporen. Vooral de organisatie van de woningmarkt, en de liberalisatie van de laatste decennia, heeft in alle steden geleid tot toegenomen segregatie van arm en rijk op macroniveau. Historische gegroeide patronen zijn het resultaat van jarenlang stads- en volkshuisvestingsbeleid. In Brussel heeft dit geresulteerd in een groot aaneengesloten gebied met een relatief arme bevolking, terwijl Amsterdam er beter in is geslaagd buurten te creëren met zowel armere als rijkere huishoudens. Toegenomen migratiestromen hebben bestaande patronen daarnaast versterkt, vooral in steden met relatief grote migratiestromen, zoals Stockholm. Selectieve verhuispatronen dragen er in grote mate aan bij dat in elk van de steden segregatie van rijken veel hoger is dan dat van armen. Mensen met hoge inkomens verhuizen naar betere buurten, terwijl mensen met lagere inkomens naar gemarginaliseerde buurten worden gedwongen. Deze vicieuze cirkel van segregatie wordt bestreden met verschillende beleidsinterventies, die echter niet in staat lijken het tij te keren. Lokaal beleid gericht op woonsubsidies die niet alleen zijn gericht op de armste groepen lijkt wel succesvol te zijn.

Karen Haandrikman, Universiteit van Stockholm, e-mail: karen.haandrikman@humangeo.su.se
Rafael Costa, NIDI-KNAW/Rijksuniversiteit Groningen, e-mail: costa@nidi.nl

Literatuur

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.