Foto: Michel Coumans/Flickr

Wie ontsnapt tijdens zijn jeugd aan een achterstandsbuurt?

28 september 2018 | DEMOS jaargang 34, nummer 8 - september 2018
De buurt waarin kinderen opgroeien beïnvloedt voor een belangrijk deel hun leven. Deze omgeving is echter niet statisch. Door verhuizingen en veranderingen in de buurt kan de buurt zelf sterk veranderen. Hoe ziet de buurtomgeving van kinderen eruit tijdens hun jeugd? Hoe verschillen kinderen met een migratieachtergrond en kinderen met een Nederlandse achtergrond hierin? Het blijkt dat kinderen van Turkse of Marokkaanse komaf vaak hun hele jeugd in een achterstandsbuurt doorbrengen.

Hoe ziet de buurtomgeving van kinderen eruit tijdens hun jeugd? Hoe verschillen kinderen met een migratieachtergrond en kinderen met een Nederlandse achtergrond hierin? Het blijkt dat kinderen van Turkse of Marokkaanse komaf vaak hun hele jeugd in een achterstandsbuurt doorbrengen.

TOM KLEINEPIER

Er wordt vaak gesuggereerd dat de buurt waarin kinderen opgroeien een bepalende rol speelt in hun ontwikkelingskansen. Een belangrijke aantekening hierbij is wel dat de invloed van de buurt sterk bepaald wordt door hoe lang een kind daar heeft gewoond – kinderen die maar een korte periode in een achterstandsbuurt hebben gewoond worden minder negatief beïnvloed door die buurt dan kinderen die daar gedurende hun hele jeugd wonen. Ondanks dit vrij voor de hand liggende feit is er maar weinig bekend over hoe de buurtomgeving van kinderen eruitziet en verandert. Om daar verandering in te brengen is met gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de buurtomgeving van kinderen vanaf hun geboorte tot en met het vijftiende levensjaar in kaart gebracht. Daarbij heb ik specifiek gekeken naar verschillen in de ‘buurtgeschiedenissen’ van kinderen van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse, en Nederlandse komaf.

Typologie van buurtgeschiedenissen

Om verschillen tussen etnische groepen in de buurtgeschiedenissen van kinderen goed in beeld te kunnen brengen wordt gebruik gemaakt van een typologie van de buurt. Zoals gezegd wordt ieder kind gevolgd voor een periode van 16 jaar, namelijk vanaf de geboorte tot en met het vijftiende levensjaar. Voor ieder jaar van observatie (leeftijd) wordt aan de hand van het gemiddelde inkomen in de buurt bepaald in wat voor type buurt kinderen woonachtig zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar drie typen buurten: achterstandsbuurten, middenklassenbuurten, en welvarende buurten (zie kader).

Met behulp van een zogenaamde sequentieanalyse zijn kinderen in zes clusters van buurtgeschiedenissen ingedeeld. Er wordt gebruik gemaakt van een dergelijke typologie omdat er te veel diversiteit is in individuele buurtgeschiedenissen om ze allemaal apart te vergelijken. Hoewel kinderen in een bepaald cluster dus niet allemaal exact dezelfde buurtgeschiedenis hebben, lijken ze onderling sterk op elkaar. In figuur 1 wordt voor elk cluster de meest karakteristieke buurtgeschiedenis getoond. Ieder blokje in het figuur stelt een bepaalde leeftijd voor waarbij de kleur van het blokje het type buurt aangeeft waarin de kinderen woonachtig zijn – rood voor een achterstandsbuurt, blauw voor een middenklassenbuurt, en groen voor een welvarende buurt. Zoals te zien is in figuur 1 wordt Cluster 1 (consistente achterstand) getypeerd door het wonen in een achterstandsbuurt gedurende de hele observatieperiode, d.w.z. vanaf geboorte tot en met het vijftiende levensjaar. Dit betekent niet per se dat kinderen in dit cluster nooit zijn verhuisd, maar wel dat ze in het geval van een verhuizing van de ene naar de andere achterstandsbuurt zijn verhuisd. Kinderen in Cluster 2 (vroege achterstand) zijn ook geboren in een achterstandsbuurt, maar woonden tijdens de puberteit in een middenklassenbuurt. Deze kinderen zijn ofwel verhuisd, ofwel de buurt waarin zij woonden is veranderd van een achterstandsbuurt naar een middenklassenbuurt. De kinderen in Cluster 3 (late achterstand) volgden precies het tegenovergesteld traject: zij werden geboren in een middenklassenbuurt, maar leefden tijdens de puberteit in een achterstandsbuurt. De overige drie clusters typeren een buurtgeschiedenis waarin kinderen niet in een achterstandsbuurt woonden. Cluster 4 (consistente middenklasse) wordt gekenmerkt door het wonen in een middenklassenbuurt gedurende de hele jeugd. Kinderen in Cluster 5 (vroege welvaart) woonden vroeg in hun jeugd in een welvarende buurt en tijdens de puberteit in een middenklassenbuurt. Ten slotte omvat Cluster 6 (consistente welvaart) kinderen die gedurende hun hele jeugd in een welvarende buurt woonden. Het is belangrijk om te vermelden dat bepaalde patronen niet geïdentificeerd zijn als een uniek cluster. Zo is er bijvoorbeeld geen cluster dat kinderen omvat die van een achterstandsbuurt naar een welvarende buurt verhuizen of andersom. Dit betekent niet dat geen enkel kind dit soort buurtgeschiedenissen ervaarde, maar dat er te weinig observaties zijn om een aparte groep te vormen. Dergelijke kinderen zijn daarom geclassificeerd in de groep die het meest lijkt op hun buurtgeschiedenis.

Figuur 1. Zes type woonbuurtgeschiedenissen van kinderen

Verschillen tussen etnische groepen

bestaan tussen etnische groeperingen, in het bijzonder hoe vaak ieder type buurtgeschiedenis voorkomt naar migratieachtergrond. In figuur 2 wordt de procentuele verdeling over de zes type buurtgeschiedenissen getoond, afzonderlijk voor kinderen van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse, en Nederlandse afkomst. Zoals te zien is in de figuur wonen kinderen met een migratieachtergrond veel vaker hun gehele jeugd in een achterstandsbuurt (Cluster 1) dan kinderen van Nederlandse afkomst. Met name kinderen van Turkse en Marokkaanse komaf wonen vaak hun hele jeugd in een achterstandsbuurt (ruim 40%), in vergelijking met 11 procent van de kinderen met een Nederlandse achtergrond. We zien het tegenovergestelde patroon voor het langdurig wonen in een welvarende buurt (Cluster 6). Van de kinderen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond woonden respectievelijk 4 en 5 procent hun complete jeugd in een welvarende buurt, in vergelijking met 17 procent van de kinderen met een Nederlandse achtergrond.

Figuur 2. Procentuele verdeling van kinderen (geboren in 1999) over de zes type woonbuurtgeschiedenissen, uitgesplitst naar etnische achtergrond in de periode 1999-2014

Een veel voorkomend patroon onder alle etnische groepen is dat relatief veel kinderen hun complete jeugd in een middenklassenbuurt wonen (Cluster 4). Vooral onder kinderen met een Nederlandse achtergrond is dit erg gebruikelijk – meer dan de helft van hen woonden gedurende hun hele jeugd in een middenklassenbuurt. Wat betreft de clusters waarin veranderingen in buurtstatus optreden zijn de verschillen tussen de etnische groepen relatief klein. Kinderen met een migratieachtergrond woonden iets vaker alleen vroeg (Cluster 2) of alleen laat in de kindertijd (Cluster 3) in een achterstandsbuurt dan kinderen met een Nederlandse achtergrond. Het type buurtgeschiedenis waarin kinderen van een welvarende buurt verhuisden naar een middenklassenbuurt (Cluster 5) komt vaker voor onder kinderen van Nederlandse afkomst dan onder kinderen met een migratieachtergrond, maar vooral het verschil tussen kinderen van Surinaamse en Nederlandse komaf is hier erg klein. Kortom, indien we alle patronen overzien dan blijken er vooral grote verschillen te bestaan tussen etnische groepen in langdurige blootstelling aan achterstandsbuurten en welvarende buurten (Clusters 1 en 6).

Sociaaleconomische status

Er zijn dus grote verschillen tussen etnische groepen wat betreft de buurtgeschiedenissen van kinderen. Hoe kunnen we deze verschillen verklaren? In de gebruikte databestanden van het CBS is veel informatie te vinden over de sociaaleconomische status en demografische kenmerken van gezinnen, zoals huishoudensinkomen, opleidingsniveau van de ouders, gezinsgrootte, verhuisgedrag, en burgerlijke staat van de ouders. Met behulp van een regressieanalyse (niet gepresenteerd) werd gekeken in hoeverre etnische verschillen in buurtgeschiedenissen van kinderen samenhangen met verschillen op dit soort sociaaleconomische en demografische kenmerken van de ouders.

Uit de regressieanalyse kwam naar voren dat ongeveer de helft van de etnische verschillen in buurtgeschiedenissen van kinderen verklaard kon worden aan de hand van sociaaleconomische en demografische kenmerken van hun ouders. Vooral verschillen in huishoudensinkomen speelden hierbij een zeer belangrijke rol. In figuur 3 tonen we daarom het gemiddelde jaarlijks besteedbare huishoudensinkomen per etnische groep. De figuur laat duidelijk zien dat vooral Turkse en Marokkaanse huishoudens een lager besteedbaar inkomen hebben dan huishoudens met een Nederlandse achtergrond. Met andere woorden, kinderen met een migratieachtergrond groeien vaker op in een achterstandsbuurt dan kinderen met een Nederlandse achtergrond, omdat etnische minderheden gemiddeld genomen minder geld te besteden hebben.

Figuur 3. Gemiddeld jaarlijks besteedbaar huishoudinkomen in duizenden euro's, uitgesplitst naar etnische achtergrond, 1999-2014

Toch kunnen verschillen in huishoudensinkomen en andere achtergrondkenmerken maar de helft van de verschillen in buurtgeschiedenissen van kinderen tussen de etnische groepen verklaren. Dit duidt erop dat ook andere factoren een belangrijke rol spelen in etnische verschillen in het type buurt waarin kinderen opgroeien.

Discriminatie of eigen keuze?

Er zijn grote verschillen in de buurtomgeving van kinderen met een migratieachtergrond en kinderen met een Nederlandse achtergrond. Met name veel Turkse en Marokkaanse kinderen worden geboren in een achterstandsbuurt en blijven daar wonen in ieder geval tot in de puberteit. Uit eerder onderzoek weten we dat veel jongeren met een Turkse en Marokkaanse achtergrond ook na het verlaten van het ouderlijk huis in een achterstandsbuurt terecht komen en daar vaak ook langdurig blijven wonen. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de mensen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond decennialang in de armste buurten van Nederland woont. Door deze langdurige blootstelling aan achterstandsbuurten lijken zij dan ook het meest vatbaar voor negatieve gevolgen van hun buurtomgeving. Kinderen die langdurig zijn blootgesteld aan achterstandsbuurten hebben bijvoorbeeld een hoger risico op voortijdig schoolverlaten, werkloosheid, en fysieke en emotionele gezondheidsproblemen.

De grote verschillen tussen etnische groepen in de buurtomgeving van kinderen komen maar gedeeltelijk door verschillen in sociaaleconomische status en demografische kenmerken van de gezinnen. In de literatuur worden hiervoor doorgaans twee verklaringen gegeven. De eerste verklaring richt zich op etnische discriminatie. Volgens dit perspectief hebben etnische minderheden – onafhankelijk van hun sociaaleconomische status – minder kansen om in een goede buurt te wonen dan autochtonen vanwege discriminatie van woningcorporaties, makelaars, hypotheekverstrekkers, enzovoorts. De tweede verklaring is gebaseerd op buurtvoorkeuren. De gedachte hier is dat etnische minderheden graag in de buurt wonen van familie, vrienden, en kennissen waarmee zij vaak hun etnische achtergrond delen. Buurten waarin het percentage etnische minderheden relatief hoog is hebben tegelijkertijd vaak een lager gemiddeld inkomen. Helaas is op basis van de databestanden van het CBS geen uitsluitsel te geven over welke van deze twee verklaringen ‘juist’ is. Vervolgonderzoek is nodig om hierover uitsluitsel te geven.

Tom Kleinepier, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, OTB, e-mail: t.kleinepier@tudelft.nl

Kleinepier, T., M. van Ham, en J. Nieuwenhuis (2018),
Ethnic differences in timing and duration of exposure to neighborhood disadvantage during childhood. Advances in Life Course Research, 36, pp. 92-104.
KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.