Een levensduur van meer dan 100 jaar: van uitzondering naar regel?

1 August 2013

Joop de Beer (NIDI)

Een honderdste verjaardag wordt doorgaans als een bijzondere gebeurtenis gezien. In veel gemeenten komt de burgemeester op bezoek. Het bereiken van de honderdjarige leeftijd is dan ook nog steeds uitzonderlijk. Van de mensen die  honderd jaar geleden zijn geboren, heeft minder dan een procent de honderd jaar gehaald. In de loop van deze eeuw zal dit percentage fors toenemen. Voor generaties die nu worden geboren zal het bereiken van een leeftijd van honderd jaar niet uitzonderlijk meer zijn. Het is een reële mogelijkheid dat van pas geboren generaties een derde van de jongens en de helft van de meisjes honderd jaar of ouder zal worden. Er is zelfs een scenario denkbaar dat meer dan de helft van de jongens en twee derde van de meisjes een leeftijd van honderd jaar of ouder zal bereiken. Dit zal uiteraard ingrijpende consequenties hebben voor de stijging van de pensioenleeftijd. Er moet rekening mee worden gehouden dat jonge generaties pas op 73-jarige leeftijd of later met pensioen zullen gaan.

Nieuwe prognose van de levensduur

In 2012 was in Nederland de levensverwachting van vrouwen 82,8 jaar en van mannen 79,1 jaar. Tien jaar geleden was dat voor vrouwen 80,7 jaar en voor mannen 76,0 jaar. Hoewel de levensverwachting een veelgebruikte indicator is, is de interpretatie ervan niet zo duidelijk. De levensverwachting bij geboorte wordt vaak geïnterpreteerd als de gemiddelde levensduur van een pasgeboren kind. Maar de levensverwachting is alleen gelijk aan de gemiddelde te verwachten levensduur van een pasgeboren kind als de sterftecijfers de komende honderd jaar niet zouden veranderen. En dat is geen reële veronderstelling. De sterftecijfers vertonen al zo’n anderhalve eeuw een daling, en er is geen reden om aan te nemen dat daar een einde aan zal komen.

Pasgeboren baby’s zullen naar verwachting dan ook beduidend langer leven dan de levensverwachting van dit moment. Hoeveel jaar precies valt uiteraard nu nog niet met zekerheid te zeggen. Dat hangt af van de grootte van de daling in de sterfte in de komende honderd jaar. Maar als we ontwikkelingen uit het verleden naar de toekomst doortrekken kunnen we wel een beeld krijgen van de te verwachten levensduur van nu levende generaties.

Dit artikel laat zien hoeveel de te verwachten levensduur van generaties zal toenemen als de sterfte naar steeds hogere leeftijden wordt uitgesteld. Er zijn twee scenario’s doorgerekend. In het eerste, zogenaamde compressiescenario, wordt verondersteld dat het tijdstip van overlijden bij jongere generaties steeds verder wordt uitgesteld, maar dat boven de negentig jaar de vooruitgang minder groot zal zijn dan bij mensen onder de negentig. Het andere scenario, het zogenaamde uitstelscenario, veronderstelt dat ook bij negentigplussers het tijdstip van overlijden flink zal worden uitgesteld.

Figuur 1 laat zien dat volgens het compressiescenario de verwachte levensduur van een pasgeboren meisje uitkomt op 96 jaar en van een jongen op 92 jaar. Dat is dus 13 jaar meer dan de levensverwachting op dit moment. Volgens het uitstelscenario zal de gemiddelde levensduur nog veel verder toenemen. De gemiddelde levensduur van pasgeboren meisjes zou dan zelfs toenemen tot 104 jaar en van jongens tot 99 jaar. Volgens dat scenario zou maar liefst twee derde van de meisjes en meer dan de helft van de jongens een leeftijd van 100 jaar of ouder bereiken. Ook volgens het compressiescenario zal het aantal honderdplussers fors toenemen. Volgens dat scenario zou een derde van de mannen en de helft van de vrouwen een leeftijd van honderd jaar of ouder bereiken.

Figuur 1. Levensverwachting bij geboorte volgens kalenderjaarcijfers en scenario’s voor geboortegeneraties 1950-2012

Mannen

Vrouwen

Volgens beide scenario’s moeten jonge generaties er dus rekening mee houden dat ze een behoorlijke kans hebben om een leeftijd van honderd jaar te bereiken. Het zal duidelijk zijn dat dit ingrijpende consequenties zal hebben voor de pensioenopbouw en de pensioenleeftijd. Generaties van rond de twintig die nu de arbeidsmarkt betreden, zullen op 65-jarige leeftijd een zeven à acht jaar hogere levensverwachting hebben dan de 65-jarigen van nu. Ze moeten er dus rekening mee houden dat hun pensioenleeftijd rond de 72 à 73 jaar zal liggen. Als het uitstelscenario werkelijkheid zou worden zou de pensioenleeftijd zelfs tot 75 jaar kunnen toenemen. En als de daling van de sterfte zich op de lange termijn voortzet, zou de pensioenleeftijd voor generaties die nu worden geboren nog een paar jaar hoger komen te liggen.

Een berekening van de levensduur van jonge generaties betekent dat een prognose van de ontwikkeling van de sterftecijfers voor de rest van deze eeuw en zelfs het begin van de volgende eeuw moet worden gemaakt. Het spreekt vanzelf dat prognoses voor een dergelijk lange termijn onzeker zijn. Of de prognoses werkelijkheid zullen worden, valt dan ook niet met zekerheid te zeggen. Maar aan het maken van prognoses voor de lange termijn valt niet te ontkomen, als men een reëel beeld wil hebben van de te verwachten levensduur van jonge generaties. Alleen maar kijken naar de levensverwachting van dit moment geeft een vertekend beeld.

Om iets van de onzekerheid zichtbaar te maken worden in dit artikel twee scenario’s gepresenteerd. Beide scenario’s schetsen reële mogelijkheden. Op dit moment valt niet te zeggen welk van beide scenario’s het meest waarschijnlijk is. Sterker nog, het is uiterst onwaarschijnlijk dat een van beide scenario’s precies uitkomt. Maar de scenario’s geven wel een beeld van mogelijke ontwikkelingen op de lange termijn. En de scenario’s geven in ieder geval een beter beeld van de te verwachte levensduur van jonge generaties dan de levensverwachting van dit moment.

De prognoses van de levensduur die in dit artikel worden beschreven, zijn gebaseerd op een analyse van de ontwikkeling van overlevingskansen bij generaties die sinds 1900 zijn geboren.

Voordat de uitkomsten van de prognoses in wat meer detail worden beschreven, laten de eerstvolgende paragrafen zien op welke analyses de prognoses zijn gebaseerd en welke veronderstellingen op grond daarvan zijn gemaakt over toekomstige ontwikkelingen.

Prognoses voor kalenderjaren of geboortegeneraties?

Het CBS maakt een prognose van de sterfte tot 2060 (Stoeldraijer e.a., 2012). Van mensen die in 1960 zijn geboren, wordt dus voorspeld hoeveel er honderd worden, maar van mensen die in 2010 zijn geboren gaat de prognose niet verder dan tot vijftigjarige leeftijd. Voor generaties die de afgelopen vijftig jaar zijn geboren valt dus niet op basis van de CBS-prognose de te verwachten levensduur te bepalen. Dit artikel presenteert een prognose van de verwachte levensduur van alle generaties die tot 2012 zijn geboren. Hiervoor is een prognose van de sterfteontwikkeling tot in de 22e eeuw nodig.

Doorgaans worden prognoses van de levensduur gemaakt op basis van cijfers in opeenvolgende kalenderjaren. Een bekend voorbeeld is de prognose van Oeppen en Vaupel (2002), die de toename van de levensverwachting in de afgelopen anderhalve eeuw lineair doortrekken naar de toekomst. Ook de meeste nationale statistische bureaus, zoals in Nederland het CBS, gebruiken sterftecijfers in opeenvolgende kalenderjaren als basis voor hun prognoses.

Een probleem van het gebruik van cijfers voor kalenderjaren is dat de sterftecijfers van verschillende leeftijden betrekking hebben op verschillende generaties. Het sterftecijfer van negentigers heeft betrekking op mensen die in de jaren tien van de vorige eeuw zijn geboren, terwijl het sterftecijfer van zeventigers betrekking heeft op mensen die in de jaren dertig zijn geboren. Als de sterftecijfers van jongere generaties lager zijn dan van oudere generaties, geven de sterftecijfers in een kalenderjaar een vertekend beeld van het leeftijdspatroon van de sterfte.  De sterftekans neemt toe met de leeftijd, dus de sterftecijfers van negentigers zijn hoger dan die van zeventigers. Maar als de sterfte van een jongere generatie lager is dan van een oudere, zullen de verschillen in sterfte van zeventigers en negentigers van dezelfde generatie kleiner zijn dan de verschillen in sterfte die in eenzelfde kalenderjaar worden waargenomen.

De reden dat toch vaak kalenderjaarcijfers worden gebruikt, is dat pas als een generatie oud is, de levensverwachting kan worden berekend. De meest recente generatie waarvan het CBS de levensverwachting publiceert betreft mensen die geboren zijn in 1912. De mannen die in dat jaar zijn geboren hadden een levensverwachting bij geboorte van bijna 60 jaar en de vrouwen 67 jaar. Het is duidelijk dat deze cijfers weinig zeggen over de levensverwachting op dit moment. De levensverwachting van jonge generaties kan alleen worden berekend op basis van veronderstellingen over de ontwikkeling in de sterfte in de rest van deze eeuw en zelfs verder.

De keus is dus tussen het gebruiken van waargenomen cijfers van de levensverwachting op basis van kalenderjaren, ook al geven die mogelijk een vertekend beeld, of het gebruiken van cijfers voor cohorten op basis van prognoses voor de lange termijn. Omdat alleen iets zinnigs gezegd kan worden over te verwachte levensduur van jonge generaties op basis van prognoses, ontkomen we er niet aan veronderstellingen over de toekomstige ontwikkeling van de sterfte te maken. In dit artikel baseren we die veronderstellingen op een analyse van veranderingen in overlevingskansen van opeenvolgende generaties op verschillende leeftijden. 

Overlevingskansen

Figuur 2 laat overlevingskansen van mannen en vrouwen zien voor generaties die zijn geboren tussen 1900 en 2000. De overlevingskansen laten de kans zien dat een pasgeboren baby een bepaalde leeftijd bereikt. De curven in figuur 2 worden overlevingscurven genoemd. De overlevingscurve van geboortecohort 1900 laat zien dat een man die in dat jaar is geboren een kans van 50 procent had om een leeftijd van 68 te bereiken. Mannen die in 1930 zijn geboren, hadden een kans van 50 procent om 77 jaar te worden. Dertig jaar verschil in geboortedatum betekende dus een flinke stijging van de kans om een hogere leeftijd te bereiken.

Figuur 2. Percentage overlevenden van geboortegeneraties 1900-2000 vanaf geboorte

Mannen

Vrouwen

De figuur laat zien dat de vooruitgang bij oude generaties voor een belangrijk deel kan worden toegeschreven aan de sterke daling van de sterfte op jonge leeftijden. Bij de generatie die in 1900 is geboren, was de sterfte op heel jonge leeftijd nog erg hoog. Een kwart van de kinderen bereikte de tien-jarige leeftijd niet. Bij de generatie die in 1930 is geboren was dit teruggelopen tot minder dan 10 procent. En van jongste generaties bereikt minder dan 1 procent de tienjarige leeftijd niet. Dit betekent dat in de toekomst de sterfte op jonge leeftijden niet veel verder meer kan dalen. De overlevingskansen kunnen nog maar tienden van een procent toenemen. Voor een prognose van de toekomstige levensduur is vooral van belang wat er op hogere leeftijden gaat gebeuren.

Door de daling van de sterfte op jonge leeftijden is het eerste deel van de overlevingscurven bij jongere generaties steeds meer horizontaal gaan verlopen. Maar boven 60-jarige leeftijd vertoont de curve bij alle generaties een duidelijke daling. Bij oudere generaties is de overlevingscurve tussen 60- en 90-jarige leeftijd steiler geworden. Van de mannen die in 1900 werden geboren, leefden er nog 59 procent op 60-jarige leeftijd tegen 72 procent van de mannen die in 1920 zijn geboren. Op 90-jarige leeftijd was het verschil veel kleiner: toen leefde nog 5 procent van de mannen die in 1900 waren geboren tegen 11 procent van de mannen uit 1920. Dit betekent dat van de 72 procent van de mannen van generatie 1920 die op 60-jarige leeftijd nog leefden het overgrote deel vóór de 90-jarige leeftijd is overleden. Hierdoor is het percentage van de mannen dat ouder dan negentig werd veel minder sterk toegenomen dan het percentage van de mannen dat zeventig of tachtig werd. Meer mannen werden dus oud, maar niet heel veel meer mannen werden heel oud.

Deze ontwikkeling staat bekend als de rectangularisatie van de overlevingscurve. Hiermee wordt bedoeld dat bij jongere generaties de curve een rechthoekiger verloop heeft dan bij oudere generaties. Bij jongere generaties blijft de overlevingscurve tot middelbare leeftijd dichter bij 100 procent, maar op hogere leeftijden is de curve steiler. Men spreekt van compressie van de sterfte. De meeste sterfgevallen doen zich binnen een kortere leeftijdsspanne voor.

De vraag is of de compressie van de sterfte zich bij jongere generaties even sterk zal voordoen als bij oudere generaties. Figuur 2 laat zien dat de overlevingscurve van generatie 1930 tot boven 80-jarige leeftijd niet sterker daalt dan bij generatie 1920. Integendeel zelfs, het percentage van de mannen van generatie 1930 dat op 80-jarige leeftijd nog leeft is 9 procent hoger dan bij generatie 1920 tegen 8 procent op 70-jarige leeftijd. Bij de vrouwen bedraagt de stijging 7 procent op 80-jarige leeftijd tegen 5 procent op 70-jarige leeftijd. De generatie van 1940 heeft weliswaar nog geen heel hoge leeftijd bereikt, maar rond 70-jarige leeftijd vertoont die generatie een grotere stijging van de overleving in vergelijking met generatie 1930 dan rond 60-jarige leeftijd. We weten op dit moment dus nog niet of zich bij generaties die na 1940 zijn geboren, op hogere leeftijd compressie van de sterfte zal voordoen.

Uitstel of compressie

De verwachte levensduur van jonge generaties kan worden voorspeld door de overlevingscurven van figuur 2 door te trekken naar hogere leeftijden. Daarvoor moet een veronderstelling worden gemaakt over de vraag of de overlevingscurven van jongere generaties tot op hoge leeftijden naar rechts verschuiven in vergelijking met oudere cohorten of dat de curven op de hoogste leeftijden een steiler verloop gaan krijgen. Als wordt verondersteld dat de toekomstige ontwikkeling van overlevingskansen vooral worden bepaald door uitstel van sterfte naar hogere leeftijden leidt dit tot een verschuiving van de overlevingscurve naar rechts. De vooraanstaande sterftedeskundige Vaupel stelt dat sterfte inderdaad wordt uitgesteld tot steeds hogere leeftijden (Vaupel, 2010). Uitstel van sterfte betekent dat de sterftekans van een negentiger in de toekomst gelijk is aan die van een tachtiger van nu.

De andere mogelijkheid is die van compressie van de sterfte op hoge leeftijden. Dit leidt tot een steilere daling van de overlevingscurve op de hoogste leeftijden. Compressie van sterfte betekent dat meer mensen oud worden (bijvoorbeeld ouder dan negentig), maar niet heel veel meer mensen heel oud (ouder dan honderd). Compressie van sterfte verklaart bijvoorbeeld waarom ondanks de voortdurende stijgende levensverwachting het record van de maximale leeftijd al sinds jaren niet meer is gebroken. In Nederland is het record van de maximale levensduur gevestigd in 2005. Het record bedraagt 115 jaar. Op dit moment is de oudste inwoner van Nederland 110 jaar, dus het record zal de komende vijf jaar zeker niet worden gebroken.

Om beter te kunnen zien of er wel of niet sprake is van compressie op hoge leeftijden, laat figuur 3 de overleving van opeenvolgende generaties vanaf 80-jarige leeftijd zien. De figuur laat duidelijk zien dat de overlevingskansen vanaf leeftijd 80 zijn toegenomen. Van de vrouwen die in 1920 zijn geboren en die de 80-jarige leeftijd hebben bereikt is 42 procent negentig jaar of ouder geworden. Van de vrouwen die in 1900 werden geboren was dit 37 procent. De generatie die in 1925 is geboren  is nog geen negentig, maar tot nu toe ligt de overlevingscurve duidelijk zo veel hoger dan die van generatie 1920, dat het percentage dat de 90 jaar haalt ongetwijfeld flink hoger zal liggen dan bij de generatie 1920. De conclusie die uit figuur 3 kan worden getrokken is duidelijk: bij tachtigers is geen sprake van compressie van sterfte. 

Figuur 3. Percentage overlevenden van geboortegeneraties 1900-1930 vanaf 80-jarige leeftijd

Mannen

Vrouwen

Bij negentigers lijkt er wel sprake van compressie. Vooral bij vrouwen is duidelijk te zien dat de verschillen in het overlevingspercentage op 95-jarige leeftijd tussen de generaties kleiner zijn dan op 90-jarige leeftijd. Maar daarbij moet wel worden bedacht dat het beeld wordt vertekend doordat de hoogste leeftijden alleen door oudere generaties zijn bereikt. Bij mannen heeft de grootste stijging zich tot nu toe voorgedaan bij de generaties van 1925 en 1930, maar omdat die de 95-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, weten we nog niet of bij deze cohorten in dezelfde mate als bij oudere generaties sprake zal zijn van compressie boven 95-jarige leeftijd.

Om een beter beeld te krijgen van de veranderingen in de overlevingskansen van negentig-plussers laat figuur 4 voor elke leeftijd boven de 90 jaar zien hoe de overlevingspercentages zijn veranderd tussen opeenvolgende cohorten. De figuur laat de kansen zien dat een 80-jarige een leeftijd van 90 jaar of ouder bereikt. Uit de figuur blijkt bijvoorbeeld dat een in 1900 geboren vrouw die de 80-jarige leeftijd heeft bereikt een kans had van 37 procent om 90 jaar te worden. Voor in 1922 geboren vrouwen die 80 jaar zijn geworden was die kans 44 procent.

Figuur 4. Percentage overlevenden vanaf 80-jarige leeftijd tot een leeftijd van in de negentig, geboortegeneraties 1900-1922

Mannen

Vrouwen

Tot 95-jarige leeftijd lopen de curven van de overlevingskansen parallel. Er lijkt dus geen sprake van compressie. Voor hogere leeftijden stijgt de overlevingskans minder sterk. Dit lijkt op compressie te duiden. Maar daarbij moet wel worden aangetekend, dat bij mensen van tussen de 90 en 95 jaar de grootste stijging zich voordoet vanaf generatie 1917, en voor die generaties weten we nog niet wat er op de hoogste leeftijden gaat gebeuren. Tussen generaties 1900 en 1915 zijn de kansen van een tachtigjarige om een leeftijd van eind negentig jaar te bereiken niet sterk toegenomen. Voor die generaties was dus sprake van compressie van sterfte op hoge leeftijden. Maar kijkend naar de flinke stijging van de overlevingskansen van begin negentigers onder generaties die na 1915 zijn geboren valt zeker niet uit te sluiten dat bij die generaties  de kansen om eind negentig of zelfs honderd jaar of ouder te worden flink zullen gaan toenemen.

De conclusie moet dus zijn dat er bij tachtigers geen sprake is van compressie van sterfte bij generaties die na de Eerste Wereldoorlog zijn geboren, en dat bij negentigers nog niet zeker is, of en zo ja in welke mate, zich compressie van sterfte zal voordoen.

Twee scenario’s

De overlevingskansen van tachtigers zijn de laatste tien jaar flink toegenomen. Dit betreft de generaties die in de jaren twintig zijn geboren. Figuur 3 liet zien dat bij deze generaties de overlevingskansen duidelijk hoger lagen dan bij oudere generaties. De overlevingskansen van eindnegentigers hebben betrekking op mensen die vóór de Eerste Wereldoorlog zijn geboren. Figuur 4 liet zien dat bij die generaties de overlevingskansen amper zijn toegenomen. Kortom, het is goed denkbaar dat de minder sterke verbetering van de overlevingskansen van eind negentigers kan worden toegeschreven aan een generatie-effect en niet aan een leeftijdseffect. In dat geval zou er niet of amper sprake zijn van compressie. Het is dus mogelijk, maar niet zeker dat de verbetering van de overleving die we bij generaties die na 1920 zijn geboren zien, zich bij die generaties ook op oudere leeftijd zal voordoen. De vraag of, en zo ja hoe sterk, zich de komende jaren compressie van de sterfte op hoge leeftijd zal voordoen valt op dit moment dus nog niet met zekerheid te beantwoorden.

Zoals al eerder opgemerkt maakt het CBS een prognose van de sterfteontwikkeling tot 2060. Dit betekent dat het CBS voor kinderen die in 2010 zijn geboren de overlevingskans tot 50 jaar voorspelt. De CBS-prognose van de overlevingskansen tot 50-jarige leeftijd nemen we als uitgangspunt voor de scenario’s in dit artikel. Voor alle nu levende generaties onderzoeken we hoe de overlevingskansen zich na 50-jarige leeftijd zullen ontwikkelen. Omdat de onzekerheid zich vooral toespitst op de vraag hoe de sterfte zich op hoge leeftijden zal ontwikkelen, presenteren we in dit artikel twee scenario’s van de verwachte levensduur van jonge generaties.  Hoe de scenario’s precies zijn berekend wordt in de bijlage uitgelegd.

Het eerste scenario veronderstelt dat de overlevingskansen op alle leeftijden verbeteren, ook op de hoogste leeftijden. Dit scenario veronderstelt dat sterfte wordt uitgesteld naar hogere leeftijden. De overlevingskans van een tachtigjarige van nu is gelijk aan die van een zeventigjarige van dertig jaar geleden. In dit uitstelscenario veronderstellen we dat deze ontwikkeling zich in de toekomst voortzet. We veronderstellen dat de overlevingskans van een negentigjarige van een jonge generatie gelijk zal zijn aan de overlevingskans van een tachtigjarige van nu.

Bij de opeenvolgende generaties die na 1900 zijn geboren blijkt tot nu toe de sterfte van mannen met 0,31 jaar per geboortecohort te zijn uitgesteld en de sterfte van vrouwen met 0,30 jaar. Elk jaar later dat een man wordt geboren, neemt de verwachte levensduur vanaf vijftigjarige leeftijd dus met 0,31 x 12 = 3,7 maanden toe en voor een vrouw bedraagt het uitstel van de sterfte 3,6 maanden. Een man of vrouw die in 1960 is geboren leeft naar verwachting bijna vier maanden langer dan iemand die in 1959 is geboren.  In het uitstelscenario veronderstellen we dat deze ontwikkeling zich bij jonge generaties tot op de hoogste leeftijden voortzet.

Het tweede scenario veronderstelt net als het eerste scenario dat de overlevingskansen van de tachtigers van jonge generaties gelijk zal zijn aan die van zeventigers van nu. Maar dit scenario veronderstelt dat dit niet geldt voor de hoogste leeftijden. Hiervoor zagen we dat er zich bij tachtigers geen compressie van de sterfte heeft voorgedaan, maar dat er nog geen zekerheid bestaat over de negentigers. In het compressiescenario veronderstellen we dat de vooruitgang van de overlevingskansen voor negentigplussers minder sterk zal zijn dan voor jongere leeftijden. We veronderstellen dat het uitstel van sterfte van iemand van 91 jaar 10 procent kleiner is dan van iemand van 90 jaar, voor iemand van 92 jaar 10 procent kleiner dan van een 91-jarige, enzovoort. Dit komt erop neer, dat terwijl de sterfte van iemand van 90 jaar 0,3 jaar opschuift, dit voor iemand van 95 jaar 0,2 jaar zal zijn en voor iemand van 100 jaar 0,1 jaar. Deze veronderstelde compressie van de sterfte op hoge leeftijden, komt overeen met de veronderstelling die het CBS in haar prognose hanteert.

Prognoses van de levensduur

Figuur 5 laat de voorspelde overlevingscurven van vrouwen voor een aantal geboortegeneraties zien. De bovenste figuur laat het compressiescenario zien, de onderste het uitstelscenario. Voor mannen laten de curven een soortgelijk beeld zien. Volgens het compressiescenario worden de overlevingscurven steeds rechthoekiger. Het percentage vrouwen dat de 90-jarige leeftijd bereikt neemt nog flink toe, maar op de hoogste leeftijden vertoont de overlevingscurve een steile daling.

Figuur 5 Overlevingscurven voor geboortegeneraties 1930-2010, twee scenario’s, vrouwen

Compressiescenario

Uitstelscenario

Van de geboortegeneratie 1930 heeft drie kwart van de vrouwen een leeftijd van 72 jaar of hoger bereikt. Bij de vrouwen die in 2010 zijn geboren, zal volgens het compressiescenario driekwart een leeftijd van 95 jaar halen, een verschil van 23 jaar. Maar bij het kwart van de vrouwen met de hoogste leeftijden zal de vooruitgang kleiner zijn. Een kwart van de vrouwen die in 1930 zijn geboren zal naar verwachting 92 jaar of ouder worden. Bij generatie 2010 zal dit 103 jaar zijn, een verschil van 11 jaar. Bij het uitstelscenario neemt het aantal vrouwen dat zeer hoge leeftijden bereikt fors toe. In dit scenario zal het record van de maximale levensduur van 115 jaar door naoorlogse generaties hoogstwaarschijnlijk  worden gebroken. Figuur 6 vergelijkt de twee scenario’s voor mannen en vrouwen van generatie 2012. In beide scenario’s veronderstellen we dat er tot negentigjarige leeftijd geen compressie van sterfte zal plaatsvinden en dat het uitstel van sterfte dat we bij cohorten vanaf 1900 hebben waargenomen in de toekomst onverminderd door zal zetten. Daarom zien we pas boven 90-jarige leeftijd een verschil tussen de scenario’s.

Figuur 6. Overlevingscurven voor geboortegeneratie 2012, twee scenario’s

Optimistisch

Een belangrijke kanttekening bij de scenario’s is dat wordt aangenomen dat de toename van overgewicht op de lange termijn geen remmend effect zal hebben op de stijging van de overlevingskansen. Het percentage mensen met overgewicht is toegenomen van 27 procent begin jaren tachtig naar 41 procent rond 2010 (De Groot en Bruggink, 2012). Weinig omstreden is dat dit invloed zal hebben op de gezondheidstoestand. Mensen met overgewicht hebben een groter risico op ziekten als diabetes en hart- en vaatziekten. Minder zeker is of dit ook invloed zal hebben op de overlevingskansen. Door betere medische behandeling is de sterfte aan hart- en vaatziekten de laatste dertig jaar met 60 procent gedaald (Poos, 2013). Omdat hart- en vaatziekten een belangrijke doodsoorzaak zijn, heeft deze daling een belangrijke bijdrage geleverd aan de stijging van de overlevingskansen in de afgelopen jaren. Onzeker is of een dergelijk groot effect van medische vooruitgang in de toekomst kan worden volgehouden.

Wanneer zou worden verondersteld dat de toename van overgewicht wel invloed zal hebben op de ontwikkeling van de levensduur, valt te verwachten dat  (sociale) verschillen in levensduur zullen toenemen. Er zijn immers forse verschillen in overgewicht naar opleidingsniveau en welvaartsklasse. Een dergelijke ontwikkeling zal naar verwachting een grotere invloed hebben op de gemiddelde levensduur dan op het aantal mensen dat honderd jaar of ouder wordt.

Duidelijk zal zijn dat volgens beide scenario’s de gemiddelde levensduur van jonge generaties zal toenemen. Figuur 7 laat zien dat de levensverwachting bij geboorte van vrouwen volgens het compressiescenario zal toenemen tot bijna 96 jaar voor vrouwen die in 2012 zijn geboren. Dit is beduidend hoger dan de levensverwachting bij geboorte voor het kalenderjaar 2012 (82,8 jaar) die soms wordt geïnterpreteerd als de levensverwachting van een meisje dat in 2012 is geboren. Die interpretatie klopt alleen als de overlevingskansen niet zouden toenemen.

Figuur 7. Gemiddelde levensduur bij geboorte, geboortegeneraties 1900-2012, twee scenario’s

Mannen

Vrouwen

De levensverwachting bij geboorte van het kalenderjaar 2012 blijkt gelijk te zijn aan de gemiddelde levensduur van een vrouw die rond 1950 is geboren. Volgens het uitstelscenario zal de gemiddelde levensduur van meisjes die in 2012 zijn geboren nog sterker toenemen en zelfs boven de honderd jaar uitkomen: 104 jaar. Voor in 2012 geboren jongens valt volgens het compressiescenario een gemiddelde levensduur van 92 jaar te verwachten en volgens het uitstelscenario een levensduur van 98 jaar.

Beide scenario’s kunnen optimistisch worden genoemd in die zin dat ervan uit wordt gegaan dat verbeteringen in de overlevingskansen zich onverminderd in de toekomst zullen voortzetten en dat er bijvoorbeeld geen negatief effect zal optreden door ongezondere leefstijl die zich manifesteert in een toename van het aantal mensen met overgewicht. Maar ondanks dat optimisme stijgt volgens beide scenario’s de gemiddelde levensduur bij jonge generaties minder sterk dan bij oudere generaties. Tussen generaties 1900 en 1950 nam de gemiddelde levensduur toe met 0,5 jaar per geboortejaar. Na generatie 1950 bedraagt de gemiddelde toename 0,2 jaar volgens het compressiescenario en 0,3 jaar volgens het uitstelscenario. De verklaring voor de vertraging van de toename van de levensduur is dat bij de oudere cohorten vooral de sterfte op jongere leeftijden sterk is gedaald en die daling had een groot effect op de levensverwachting.

Figuur 8 laat zien dat bij de generaties die tussen 1900 en 1940 zijn geboren de kans van een pasgeborene om een leeftijd van 50 jaar te halen sterk is toegenomen, van rond 70 procent naar zo’n 90 procent. Inmiddels zijn de overlevingskansen zo hoog dat er in de toekomst daar niet heel veel winst meer valt te behalen. De figuur laat duidelijk zien dat bij jongere generaties de vooruitgang in de overlevingskansen op steeds hogere leeftijden plaatsvindt. Figuur 8 laat het compressiescenario zien, maar het plaatje van het uitstelscenario ziet er vrijwel hetzelfde uit, omdat pas na 90 jaar compressie wordt verondersteld.

Figuur 8. Percentage van de nul-jarigen dat een leeftijd van boven de 50, 60, 70, 80 of 90 jaar bereikt, geboortegeneraties 1900-2012, compressiescenario

Mannen

Vrouwen

Honderd jaar: uitzondering of regel?

Een gemiddelde levensduur van rond honderd jaar voor jonge generaties betekent dat een flink deel van de mensen ouder dan honderd wordt. Er zijn immers ook altijd mensen die op jongere leeftijd overlijden, bijvoorbeeld als gevolg van ongevallen, zelfdoding of ziekten die ook in de toekomst niet goed bestreden kunnen worden.

Figuur 9 laat zien welk percentage van de mannen en vrouwen honderd jaar of ouder wordt volgens beide scenario’s. In het compressiescenario zal de helft van de meisjes die in 2012 zijn geboren honderd jaar of ouder worden. Het bereiken van de honderdste verjaardag zal tegen die tijd dus geen heel bijzondere gebeurtenis meer zijn. Volgens het uitstelscenario zou zelfs ruim twee derde van de vrouwen honderd jaar of ouder worden. Van de mannen die in 2012 zijn geboren zal volgens het uitstelscenario een op de drie een leeftijd van honderd jaar bereiken en volgens het uitstelscenario ruim de helft.

Figuur 9. Percentage van de mannen en vrouwen dat honderd jaar of ouder wordt, geboortegeneraties 1900-2012, twee scenario’s

Hoewel het bereiken van de honderdste verjaardag steeds minder een uitzondering zal zijn, zal het breken van het record van de maximale levensduur voorlopig wel iets heel bijzonders blijven. Zoals eerder opgemerkt staat het Nederlandse record op 115 jaar en is het gevestigd in 2005. Internationaal geld 122 jaar als record. In 1997 overleed Jeanne Calment op die leeftijd. Volgens het compressiescenario blijft het breken van het Nederlandse record iets heel uitzonderlijks. Pas bij de generaties die na 2000 zijn geboren zijn de overlevingskansen voor leeftijden boven de 100 jaar zo hoog dat kan worden verwacht dat het record zal worden gebroken. Bij het uitstelscenario daarentegen zou het record beduidend eerder worden gebroken. Van de vrouwen die rond 1920 zijn geboren zou iemand de 116-jarige leeftijd kunnen bereiken. Maar dat zou dus pas over ruim twintig jaar zijn. Dat wil overigens niet zeggen dat het record niet eerder kan worden gebroken. Statistisch gezien kan een dergelijk hoge levensduur als een uitschieter worden beschouwd, en die laten zich niet goed met een statistisch model voorspellen. Zo had ons model het breken van het record in 2005 niet kunnen voorspellen.

Hoeveel zal pensioenleeftijd stijgen?

Het zal duidelijk zijn dat als deze scenario’s uitkomen, dit ingrijpende gevolgen zal hebben voor de pensioenen op de lange termijn. Als een groot deel van de mensen een leeftijd van rond de honderd gaat halen, zal zelfs bij een pensioenleeftijd van 70 jaar de verhouding tussen het aantal jaren dat men premie betaalt en het aantal jaren dat men van een pensioenuitkering geniet anders komen te liggen. De regering heeft besloten dat zowel de AOW-leeftijd als de pensioenrichtleeftijd voor aanvullende pensioenen zullen toenemen. De AOW-leeftijd wordt verhoogd tot 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Daarna zal de stijging van de AOW-leeftijd afhankelijk zijn van de stijging van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd. Voor de nieuwe pensioenopbouw zal de pensioenrichtleeftijd voor aanvullende pensioenen in 2014 toenemen tot 67 jaar. Ook die leeftijd zal verder stijgen als de levensverwachting verder toeneemt. De levensverwachting die daarvoor als criterium wordt gebruikt is de levensverwachting op 65-jarige leeftijd zoals die op kalenderjaarbasis wordt berekend.

Figuur 10 vergelijkt de levensverwachting op 65-jarige leeftijd van opeenvolgende kalenderjaren met die van generaties die in het desbetreffende jaar de 65-jarige leeftijd bereiken. Zoals al eerder opgemerkt, ligt de levensverwachting op kalenderjaarbasis doorgaans lager dan de uiteindelijk te verwachten levensduur van 65-jarigen, omdat de levensverwachting op kalenderjaarbasis alleen overeenkomt met de te verwachten levensduur als de sterftecijfers in de toekomst niet zullen dalen. Dit was de situatie voor mannen in de jaren zestig en zeventig. Toen gaf de levensverwachting op 65-jarige leeftijd op kalenderjaarbasis een goed beeld van de werkelijk te verwachten levensduur, doordat de sterfte op hogere leeftijden niet daalde. Sinds de jaren zeventig is de te verwachten levensduur van 65-jarigen sterker toegenomen dan de levensverwachting op basis van kalenderjaarcijfers.

Figuur 10. Levensverwachting op 65-jarige leeftijd, kalenderjaren 1950-2012

Mannen

Vrouwen

Noot: De cijfers over geboortegeneraties hebben betrekking op de generaties die 65 jaar eerder zijn geboren.

In 2012 was de levensverwachting op leeftijd 65 jaar 83 jaar voor mannen en 86 jaar voor vrouwen. De te verwachten levensduur van een 65-jarige man is op basis van het compressiescenario 85 jaar voor een man en 89 jaar voor een vrouw. De te verwachten levensduur ligt dus twee à drie jaar hoger dan het kalenderjaarcijfer. Overigens geldt voor de verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd niet de absolute hoogte van de levensverwachting als criterium, maar de stijging van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd. In de jaren tachtig en negentig nam de verwachte levensduur van opeenvolgende generaties sterker toe dan de levensverwachting in opeenvolgende kalenderjaren, en zou het voor de berekening van de stijging van de pensioenleeftijd dus verschil hebben uitgemaakt welk criterium men zou hebben gehanteerd. Maar de laatste tien jaar is het stijgingstempo van de levensverwachting van kalenderjaren en geboortegeneraties nagenoeg aan elkaar gelijk.

Volgens het compressiescenario zal de levensverwachting op 65-jarige leeftijd fors toenemen. Figuur 11 laat niet de totale levensduur zien, maar de resterende levensduur vanaf 65 jaar. De figuur laat zien dat een mannelijke babyboomer die vlak na de Tweede Wereldoorlog is geboren op 65-jarige leeftijd nog gemiddeld 20 jaar te leven heeft. Een jongen die in 2012 is geboren mag verwachten na zijn 65e nog ruim dertig jaar te leven. Als de pensioenleeftijd even sterk zou toenemen, zou die dus op 75 jaar uitkomen. De figuur laat zien dat zelfs als de pensioenleeftijd zou toenemen tot 75 jaar, iemand die in 2012 is geboren na zijn pensioenleeftijd nog meer jaar heeft te leven dan nu iemand die nu 65 jaar is. Een man van geboortegeneratie 2012 heeft na zijn 75e naar verwachting nog 22 jaar te leven. Volgens het uitstelscenario zelfs nog 29 jaar. Dus ook bij een forse stijging van de pensioenleeftijd, neemt het aantal jaren dat men van zijn pensioen kan genieten nog toe. Hierbij past wel een belangrijke kanttekening. Dit geldt namelijk alleen voor degenen die die hogere leeftijd bereiken. Een verhoging van de pensioenleeftijd betekent dat een deel van de mensen die hogere leeftijd niet zal bereiken. Bij de jongste generatie zal vier procent van de vrouwen en vijf procent van de mannen die 65 jaar wordt overlijden vóór de 75-jarige leeftijd.

Figuur 11. Resterende levensverwachting vanaf 65-, 70- en 75-jarige leeftijd, compressiescenario, geboortegeneraties 1900-2012

Mannen

Vrouwen

Generaties die rond 1990 zijn geboren, komen op dit moment op de arbeidsmarkt. Volgens het compressiescenario zullen mannen die in 1990 zijn geboren na hun 65e nog 28 jaar leven en vrouwen 31 jaar. Dat is zeven à acht jaar meer dan de generaties die nu 65 jaar zijn. Mensen die nu aan hun arbeidsloopbaan beginnen, moeten er dus rekening mee houden dat ze pas op 72- of 73-jarige leeftijd met pensioen gaan.  Volgens het uitstelscenario zou de pensioenleeftijd nog sterker toenemen, tot 75 à 76 jaar.

Door bij de verhoging van de pensioenleeftijd alleen te kijken naar de levensverwachting vanaf pensioenleeftijd wordt wel rekening gehouden met het aantal jaren dat mensen van hun pensioen kunnen genieten, maar niet met het aantal jaren dat mensen pensioenpremie betalen. Dat aantal jaren neemt niet alleen toe door de verhoging van de pensioenleeftijd, maar ook doordat minder mensen vóór de pensioenleeftijd overlijden. Weliswaar betekent een verhoging van de pensioenleeftijd dat een groter percentage van de mensen die leeftijd niet zal bereiken. Maar daar staat tegenover dat door de sterke daling van de sterftecijfers op jonge en middelbare leeftijd de kans om de pensioenleeftijd te halen flink is toegenomen. Figuur 12 laat zien dat de kans om de 65-jarige leeftijd te halen flink is toegenomen. Een man die vlak na de Tweede Wereldoorlog is geboren had een kans van 81 procent om de 65 jaar te halen. Of omgekeerd: een op de vijf mannen haalde zijn pensioenleeftijd niet. Van de jongens die in 2012 zijn geboren zal 89 procent een leeftijd van 75 jaar bereiken. Dus zelfs al zou de pensioenleeftijd met tien jaar toenemen, dan nog zou het percentage van de mannen dat die leeftijd niet haalt lager liggen dan nu bij een pensioenleeftijd van 65 jaar.

Figuur 12. Kans van een nul-jarige om een leeftijd van 65, 70 of 75 jaar te bereiken, compressiescenario, geboortegeneraties 1900-2012

Mannen

Vrouwen

De toename van de overlevingskansen maakt een forse stijging van de pensioenleeftijd dus mogelijk. Daarbij moet wel worden aangetekend dat we in dit artikel alleen kijken naar de levensduur en niet naar de gezondheid van ouderen. Als de gezondheid van ouderen minder sterk verbetert dan de overlevingskansen zal een toename van de pensioenleeftijd met tien jaar maar in beperkte mate leiden tot een toename van de arbeidsparticipatie van 65- tot 75-jarigen. En bovendien zouden de extra levensjaren na pensioenleeftijd dan in minder goede gezondheid worden doorgebracht.

De afgelopen dertig jaar is onder 65-plussers het aantal jaren zonder lichamelijke beperkingen sterker toegenomen dan de levensverwachting (Bruggink, 2012). Van de resterende levensverwachting van een 65-jarige man werd in 1983 twee derde doorgebracht zonder matige of ernstige lichamelijke beperkingen tegen driekwart in 2012 (deze cijfers zijn gebaseerd op kalenderjaargegevens).  Voor vrouwen is het aandeel van de resterende levensverwachting zonder beperkingen toegenomen van 44 naar 61 procent. Maar gezien de toename van overgewicht op jonge en middelbare leeftijden is het niet zeker of deze ontwikkeling zich in de toekomst onverminderd zal voortzetten. Bovendien neemt het aantal mensen dat last heeft van lichamelijke beperkingen sterk toe met de leeftijd. Het is onzeker of het uitstel van sterfte op de hoogste leeftijden gepaard zal gaan met een even groot uitstel van het kampen met beperkingen.

Joop de Beer (2013), Een levensduur van meer dan honderd jaar: vanuitzondering naar regel? NIDI-Webartikel 2013-02, september 2013.

Literatuur

Bijlage. Prognosemodel

De scenario’s die in dit artikel worden beschreven veronderstellen dat bij jongere generaties de sterfte naar hogere leeftijden wordt uitgesteld. Om een voorbeeld te geven: een man van zeventig jaar heeft nu een kans van 2 procent om binnen een jaar te overlijden. Vijftien jaar geleden was dit de sterftekans van een 65-jarige. De sterfte is dus in 15 jaar tijd naar een vijf jaar hogere leeftijd uitgesteld. Uitstel van sterfte leidt ertoe dat de overlevingscurve naar rechts opschuift. Figuur 2 laat zien dat van de mannen die in 1930 zijn geboren de helft een leeftijd van 77 jaar heeft bereikt. Bij de generatie die in 1920 is geboren, was dit 73 jaar. Tussen deze twee generaties is de overlevingskans dus vier jaar naar rechts opgeschoven.

Het opschuiven van de overlevingscurve kan als volgt worden gemodelleerd:

lx,c = ax lx-1,c-1 + (1-ax) lx,c-1

waarbij lx,c = percentage overlevenden op leeftijd x van mensen geboren in jaar c en ax is het uitstel van de sterfte, uitgedrukt als een fractie van een jaar, 0 = ax = 1. Hierbij is verondersteld dat de overlevingskans binnen een jaar lineair kan worden geïnterpoleerd. Als ax gelijk is voor alle leeftijden en dus ax = a verschuift de overlevingscurve voor alle leeftijden evenveel naar rechts. Dan is er sprake van uitstel van sterfte met 12 x a maanden voor alle leeftijden. Als a = 0 is er geen vertraging en zijn de overlevingspercentages van cohort c gelijk aan die van cohort c-1: lx,c = lx,c-1. Als a = 1 schuift de overlevingscurve een jaar op, dus het overlevingspercentage van cohort c op leeftijd x, is gelijk aan die van cohort c-1 op leeftijd x-1: lx,c = lx-1,c-1.  De waarde van a is geschat voor de cohorten 1900-1960 voor leeftijden vanaf 50 jaar op basis van kleinste kwadraten.  Omdat het CBS in StatLine geen cijfers publiceert over sterfte- en overlevingskansen van afzonderlijke leeftijden van boven de 100 jaar, is de waarde van a geschat voor de leeftijden van 50 tot en met 99 jaar.

Het uitstel van sterfte van mannen en vrouwen blijkt nagenoeg aan elkaar gelijk te zijn: 0,31 jaar per geboortecohort voor mannen en 0,30 voor vrouwen. Dit betekent dat bij opeenvolgende generaties de overlevingskansen voor mannen met 3,7 maanden en voor vrouwen met 3,6 maanden naar rechts opschuiven. Aangezien we veronderstellen dat dit voor alle leeftijden boven de 50 jaar geldt, betekent dit dat we in het uitstelscenario veronderstellen dat iemand die een jaar later wordt geboren naar verwachting ruim 3,5 maanden langer zal leven. Met behulp van de formule kunnen we de overlevingskansen van de generatie die in jaar c is geboren voorspellen op basis van de generatie die in jaar c-1 is geboren.

In ons tweede scenario veronderstellen we dat er op hoge leeftijden compressie van sterfte zal plaatsvinden. Dit betekent dat het uitstel van sterfte op hoge leeftijden kleiner zal zijn dan op jongere leeftijden. Met andere woorden, in ons model neemt de waarde van ax af op hoge leeftijden. Dit modelleren we als volgt:

ax = fax-1 

waarbij f=1 als x<X en 0 = f < 1 als x=X. Vanaf leeftijd X vindt compressie van sterfte plaats. In ons compressiescenario veronderstellen we dat compressie zal plaatsvinden vanaf leeftijd 90 jaar, dus X = 90 jaar. De waarde van f hebben we bepaald aan de hand van de CBS-prognose. Die prognose gaat uit van compressie op hoge leeftijden. De mate van compressie van sterfte onder negentigers in de CBS-prognose komt overeen met een waarde van f = 0,90. Dit betekent dat het uitstel van sterfte van 91-jarigen 10 procent kleiner is dan van 90-jarigen, van 92-jarigen 10 procent kleiner dan van 91-jarigen, enzovoort. Als we uitgaan van compressie boven de 90 jaar heeft dit invloed op de schatting van de waarde van a. Immers, als we de waarde van a schatten voor alle leeftijden, inclusief de hoogste leeftijden waarop compressie plaatsvindt, heeft dit een neerwaarts effect op de hoogte van a. Overigens blijkt dit effect maar klein te zijn. Als we het model inclusief compressie schatten blijkt de waarde van a voor zowel mannen als vrouwen uit te komen op 0,32.

Het model blijkt niet goed de overlevingscurven van de geboortegeneraties 1940-1946 te kunnen beschrijven. Bij de generaties die in de oorlog zijn geboren was de sterfte op de jongste leeftijden hoger dan bij vooroorlogse generaties. Vooral bij de generaties die in 1944 en 1945 zijn geboren was de sterfte in de eerste twee levensjaren hoog. Bij deze generaties is de overlevingscurve hierdoor niet naar rechts verschoven zoals bij andere generaties. Bij de generatie die in 1946 is geboren was de vooruitgang in de overlevingscurve juist groter dan gemiddeld. Daarom zijn voor de prognose van de overlevingskansen van de geboortegeneraties 1940-1946 andere waarden van ax gebruikt. Bij de generaties 1940-1945 blijkt dat de achterstand ten opzichte van voorgaande generaties bij toenemende leefijd kleiner wordt. Verondersteld is dat die verbetering zich bij hogere leeftijden voortzet. Voor geboortegeneratie 1946 geldt het omgekeerde: daar neemt het uitstel van de sterfte met de leeftijd geleidelijk af.

KNAW Logo
Cookie consent
This website makes use of third party cookies for traffic analysis. Privacy statement.